Op Oorlogspad, het ooggetuigenverslag van de aanloop naar WOII dat de Amerikaanse oorlogsverslaggever Virginia Cowles tachtig jaar geleden schreef, stemt nog steeds tot nadenken.
Catherine Vuylsteke
De Onbekende Soldaat is altijd een man – wat vrouwen tijdens oorlogen doen, wordt veelal verzwegen, evengoed als wat hen wordt aangedaan. Kijk naar het collectief geheugen over WOII: de 1.700 vrouwelijke VS-piloten die op 122 bases gestationeerd waren en 60 miljoen mijl vlogen, maken daar geen deel van uit, evenmin als de verkrachting van zo’n 100.000 Duitse vrouwen door Sovjettroepen.
Dat beeld wordt de jongste jaren bijgesteld – met nieuwe verhalen en de herontdekking van vergeten stemmen. Het is in die poging tot correctie dat Op oorlogspad (1941) past, de vuistdikke memoires van de Amerikaanse oorlogsverslaggever Virginia Cowles (1910-1983) die nu in de serie Oorlogsdomein zijn verschenen.
Cowles behoort met Martha Gellhorn, Lee Miller, Clare Hollingworth, Helen Kirkpatrick en Sigrid Schultz tot de eerste vrouwelijke oorlogsverslaggevers van de jaren dertig. Tussen maart 1937 en de verschijning van het boek vier jaar later reist de jonge Amerikaanse door heel Europa, met ommetjes naar de Poolcirkel en de Sovjetunie. Het gaat van de Spaanse Burgeroorlog als generale repetitie voor de WOII over de Duitse invasie van Tsjecho-Slowakije tot de agressie tegen Polen, die Frankrijk en Groot-Brittannië de oorlog intrekt.
Cowles is aanwezig in Praag tijdens de crisis van München en in Berlijn op de dag dat Duitsland Polen binnenvalt. Begin 1939 maakt ze een zes weken durende reis naar de Sovjetunie, hopend op “bijna een vakantie”. Dat valt bepaald tegen: Moskou blijkt “de somberste stad op aarde”. Een plek ook, waar de modernste sneeuwruimers in de straten de indruk van progressie en welvaart moeten wekken, maar waar de winkelrekken leeg zijn en de burgers in lompen gehuld.
Een jaar later is ze in Finland, op weg naar de poolcirkel om verslag te doen van de Winteroorlog, de bloedige strijd tegen de binnenvallende Russen. In juni 1940, als iedereen uit de stad wegvlucht, vliegt Cowles naar Parijs om de inname door de Duitsers te verslaan. En aan het einde van die zomer bevindt ze zich nabij Londen, op de eerste dag van de bombardementen.
Socialite
Cowles’ avontuur begint acht maanden na het begin van de Spaanse burgeroorlog (juli 1936-april 1939), als ze haar redacteur bij de Hearst-bladen benadert met het plan om verslag uit te brengen van beide zijden van het front. Dat ze zowel de situatie aan Republikeinse als aan Nationalistische kant wil schetsen, leggen historici als strategisch uit. Cowles weet ongetwijfeld dat de conservatieve uitgever geen belangstelling heeft voor het Republikeinse kamp waarbij linkse schrijvers als Ernest Hemingway en George Orwell zich hebben aangesloten.
Het blijft een vreemd plan: tot dan toe heeft Cowles society-stukjes geschreven, en haar enige ervaring als freelance buitenlandse correspondent dateert van een elf maanden lange Azië-reis in 1933 met haar zus Mary. Ze spreekt bovendien geen woord Spaans en is niet onderlegd in buitenlandse politiek. Als we Ernest Hemingway mogen geloven, herkent ze zelfs het wijsje van de Internationale niet. Ze vindt het wél een mooi deuntje.
Als bij wonder krijgt Cowles groen licht, en het blad zet haar als socialite in de markt – met titels als New York’s society meisje ziet Amerikanen vechten in de loopgraven’. Zo ziet ze er aan het Europese front ook uit: in alle beschrijvingen komen haar hoge hakken en gouden armbanden terug.
Dat elitaire imago klopt niet met de werkelijkheid. Cowles heeft wel een illustere stamboom maar als haar ouders er in 1906 ongehuwd samen vandoor gaan, worden ze door de high society uitgespuwd. Hun liefde houdt niet stand: tegen de tijd dat haar moeder 25 is, staat ze er alleen voor, met twee dochtertjes van drie en vier jaar oud. Van haar ex-man krijgt ze geen cent alimentatie. Voortaan komt ze aan de kost met het schrijven van een roddelrubriek.
Cowles moet op haar zestiende al uit werken: eerst verkoopt media-advertenties, later schrijft ze foto-onderschriften. En in 1932 overlijdt haar al even verbitterde als uitgeputte moeder.
Die weinig glamoureuze jeugdjaren maken van Cowles een gedreven, zelfstandige jonge vrouw, die met even groot gemak praat met onderhoudspersoneel als met hoogwaardigheidsbekleders. Ze is aanwezig op feestjes bij Britse politici – de Churchills bijvoorbeeld – en heeft vrienden met privévliegtuigen, die haar talloze keren meenemen naar moeilijk bereikbare plekken. Dergelijke verwijzingen komen in het boek vaak voor, maar maken geen snoeverige indruk. Het is net haar gigantisch netwerk van nuttige contacten dat interessante analyses oplevert.
Zo beseft ze al gauw dat zowel communisme als fascisme totalitaire ideologieën zijn, waarin mensenrechten geen belang hebben. Overtuigd dat Hitler aanstonds een wereldbrand zal aansteken, stelt ze met ontzetting vast dat de Britse burgers zich nauwelijks zorgen maken. “Oorlog, welke oorlog? De leiders vinden wel een onderhandelde oplossing”. Ook horen we Unity Mitford, een Britse fasciste van adelijke afkomst, kletsen over Hitlers afkeer van lezen en zijn gave voor komische nabootsingen: “Als hij niet de Führer van Duitsland was, zou hij honderdduizend dollar per jaar kunnen verdienen op het vaudevillepodium. Maar waar hij echt van houdt, is opwinding. Anders verveelt hij zich”.
Parallellen
Op een onderhoudende toon en met een scherpzinnig oog voor veelzeggende details, brengt Cowles meer dan 500 pagina’s lang verslag uit van de aanloop naar en het begin van WOII. Wat daarbij opvalt, zijn de historische parallellen. Zo doet de Winteroorlog sterk denken aan het conflict in Oekraïne. Stalin rekent, net zoals Poetin, op een snelle zege en de verwelkoming van het Rode Leger door de plaatselijke bevolking. De Finnen strijden evenwel verbeten “voor hun huis, hun leven, hun vrijheid” en boeken aanvankelijk successen tegen de veel grotere Sovjetmacht, die het land is binnengevallen nadat de territoriale eisen van het Kremlin niet werden gehonoreerd.
Tegelijk is Op oorlogspad een waarschuwing tegen de zelfgenoegzaamheid van de democratie en een oproep aan de VS om zich niet langer afzijdig te houden.
Tachtig jaar na datum is dit boek nog steeds relevant. Waarom werd Cowles dan vergeten, terwijl Martha Gelhorn en Lee Miller wél werden herinnerd? Toegegeven, zij hadden beroemde mannen: de eerste was een echtgenote van Hemingway, de tweede de muze van Man Ray. Of komt het door Cowles’ latere leven? Terwijl Gelhorn conflicten blijft verslaan, houdt Cowles het voor bekeken. Ze trouwt in 1946 met journalist en oorlogsveteraan Aidan Crawley en wordt tot Gelhorn’s grote ergernis “een burgerlijke vrouw”, die zich op haar drie kinderen concentreert en historische biografieën schrijft.
De hernieuwde aandacht kwam er met The Correspondents (2021), waarin Judith Mackrell een beeld schetst over de eerste zes vrouwelijke oorlogsverslaggevers en een expliciete oproep doet om Cowles’ oorlogsmemoires opnieuw uit te geven. Gelijk had ze.
Main Source: De Standaard