Magie en spot zijn uitgelezen hulpmiddelen om een pijnlijke nationale geschiedenis bloot te leggen, zo bewijst de Indonesische Eka Kurniawan met ‘Schoonheid is een vloek’.
In literaire termen ligt Indonesië veraf. De enige naam die doorgaans valt is die van Pramoedya Ananta Toer, de anti-koloniale schrijver die beroemd werd met zijn Buru-kwartet maar toch naast de Nobelprijs greep. Met Eka Kurniawan (41) valt het opnieuw op. Immers, zijn roman ‘Schoonheid is een vloek’ werd meteen na zijn verschijning in 2002 een behoorlijke hit maar het zou nog dertien jaar duren vooraleer er een Engelse vertaling kwam. Ondertussen is Kurniawan aan zijn vijfde roman bezig.
Toegegeven, nu gaat het hard: de rechten voor Kurniawan’s debuut werden verkocht aan 24 taalgebieden, waaronder het Nederlandse. Zijn tweede boek, ‘Man Tiger’ is ook al in het Engels verkrijgbaar en een derde vertaling volgt in 2017.
Kurniawan zegt een groot fan te zijn van Pramoedya Ananta Toer en ze hebben alvast de voedingsbodem van de West-Javaanse orale traditie gemeen. Maar eerder dan aan te sluiten bij het Tolstojaanse, politieke realisme van Ananta Toer, verkent Kurniawan een magisch-realistische wereld waarin de doden verrijzen en prinsessen trouwen met honden.
Het Macondo van Kurniawan heet Halimunda, een plek waar de levens van gewone stervelingen weinig waard zijn. Het centrale personage in ‘Schoonheid is een Vloek’ is Dewi Ayu, het onwettige kind van een halfbroer en een halfzus, uit een Nederlandse koloniale familie in Indonesië. Die banden met de macht halen evenwel weinig uit. Net als alle kolonialen die zich niet snel genoeg uit de voeten maakten, wordt de bloedmooie Dewi Ayu in een jappenkamp opgesloten en als troostvrouw gebruikt door Japanse soldaten.
Na de oorlog blijft ze als prostituee werken en ze baart drie al even beeldige dochters, die huwen met de centrale figuren van de macht: een revolutionair/crimineel, een regionale militaire commandant en een charmante communist. Het zit hen evenwel niet mee. Dewi Ayu’s nageslacht wordt door de ene tragedie na de andere geteisterd, noodlottigheden die over hen werden afgeroepen door een wraakzuchtige geest die aan de koloniale wandaden ten onder ging.
Onder een waas van folklore en bijtende spot draait Kurniawan de hele recente geschiedenis af, van de kolonisatie, toen meisjes speelgoed waren in de handen van koude meesters, over de Japanse bezetting tot het communistisch bloedbad van de jaren zestig en de Petrusmoorden van twintig jaar later. Niet zelden kiest hij een opmerkelijk perspectief : zo zien we de massamoord van 1965 door de ogen van Kamino, de uitgestoten grafdelver, voor wie het grote sterven leidt naar de liefde. Immers, hij verstaat de kunst van het spreken met geesten, en aldus kan de ontroostbare Frieda haar vermoorde vader opnieuw ontmoeten. Ze is Kamino daarvoor zo erkentelijk dat ze het kerkhof ten eeuwigen dage met hem wil delen.
De Petrusmoorden, waarbij tussen 3.000 en 10.000 vermeende criminelen standrechtelijk werden geëxecuteerd door politie en veiligheidsdiensten in tot op heden onopgehelderde omstandigheden, zijn dan weer het verhaal van Maman Gendeng, de lokale opperboef die er in slaagt om na zijn dood terug te keren om afscheid te nemen van zijn vrouw.
Kurniawan construeert zijn verhalen goed, met geweldige openingszinnen zoals ‘Op een weekendmiddag in maart, kwam Dewi Ayu uit haar graf, 21 jaar nadat ze was gestorven’. Zo gaat het bijna in elk hoofdstuk.
De taal is eenvoudig maar de verhaallijnen en vertelvolgorde zijn dat niet. Niet zelden begint hij bij de uitkomst, wat zorgt voor een prettige spanning. Deze past goed bij de droge, Javaanse humor van Kurniawan. ‘Het moet verwarrend zijn om te zien dat ik na 21 jaar uit het graf ben gekomen’, zo laat hij Dewi Ayu tegen haar dochter Schoonheid zeggen, ‘zelfs die langharige die aan het kruis stierf, was slechts drie dagen dood voor hij verrees’.
Kurniawan heeft zijn land literair terug op de kaart gezet. ‘Schoonheid is een vloek’ is een heerlijke remedie tegen somberheid en grijze dagen. Op naar een volgende vertaling.