Eerst vermoordden ze de kritische journaliste Anna Politkovskaja, begin dit jaar volgde haar advocaat Stanislav Markelov en deze week was het de beurt aan haar gewezen tolk, vriendin en mensenrechtenactiviste Natalia Estemirova(51). Toen De Morgen Estemirova in de herfst van 2004 interviewde, zei ze dat zij en haar collega’s van de mensenrechtenorganisatie Memorial de enigen waren die de moorden en verdwijningen in Tsjetsjenië documenteerden. ‘Het haalt niets uit, de straffeloosheid is totaal. Maar iemand moet toch verhinderen dat onze lijken in de vergeetput van de geschiedenis belanden?’
Velen verklaarden haar gek. Wie wil nu als Tsjetsjeense in Grozny, de hoofdstad van de autonome republiek van de Russische Federatie, werken voor een mensenrechtenorganisatie? De verplichting om zoveel gruwel aan te horen zou velen ervan weerhouden – om nog te zwijgen van het gevaar. Estemirova wilde het tijdens onze ontmoeting over dat laatste niet hebben. Sterker nog, het was de enige keer tijdens het hele gesprek dat ze kortaf antwoordde. Ja, ze werd bedreigd, zei ze, maar dat behoefde geen publiciteit. Ze deed wat ze vond dat ze moest doen. Haar enige twijfel betrof haar dochtertje Lana. Estemirova vreesde dat het kind door haar werk van een zorgeloze jeugd verstoken was gebleven.
Het onderhand 15 jaar oude meisje hielp haar moeder vroeger erg vaak. Estemirova nam haar kleine meid mee als ze naar de plaatsen ging waar jongemannen dood werden teruggevonden of vaders en moeders vertelden waar hun zoon voor het laatst werd gezien. “Als moeder met kind loop je minder in de kijker”, zei ze met een vermoeide glimlach. “Dat helpt aan controleposten.”
“Ik probeer mijn dochter wel te behoeden voor de gruwel, maar dat lukt haast niet. Er komen zoveel mensen bij me thuis vertellen wat hen en hun naasten overkwam, hopend dat ik hen goede raad kan geven en het weerzien met de dierbaren enigszins kan bespoedigen. IJdele hoop vaak, want onderhandelen met criminelen, dat doen we bij de mensenrechtenorganisatie Memorial niet.
“We dienen klacht in, stellen dossiers samen, schrijven nationale parlementsleden aan, vragen de lokale autoriteiten om inlichtingen. Maar veel levert dat doorgaans niet op. Dan krijg je een militair die bevestigt dat de nu spoorloze meneer X inderdaad door het Russische leger is aangehouden en enige tijd in een ‘filtratiekamp’ werd vastgehouden, waar zogenaamd wordt bepaald of het al dan niet om een terrorist gaat. Maar volgens de militair bevindt de vermiste man zich daar niet meer, al wil hij dat zelfs niet op papier zetten. Officieel is de functionaris nergens van op de hoogte. En waar hij zich nu ophoudt, dat weet hij evenmin. Die militair liegt wellicht niet. Er is over dit soort zaken weinig communicatie tussen het Russische leger, de veiligheidsdienst FSB en de mannen van Ramzan Kadirov.” Die laatste is sinds februari 2007 president van Tsjetsjenië. Daarvoor stond hij aan het hoofd van de in 2006 officieel ontbonden Kadirovtsimilitie, die erg berucht was om haar wreedheden.
GEMENGD GEZIN
Natalia Estemirova groeide op in de Oeral in een gemengd gezin. Haar vader was van Tsjetsjeense afkomst, en werd in februari 1944 gedeporteerd naar Kazachstan, een interne ballingschap waaraan het hele Tsjetsjeense en Ingoesjetische volk werd onderworpen en die dertien jaar zou duren. Na zijn vrijlating kwam de man in de Oeralstad Jekaterinaburg terecht, waar hij Natalia’s Russische moeder leerde kennen.
“Mijn vader kon er niet aarden, hij had het milde klimaat van zijn geboorteregio nodig en besloot in 1977 naar Tsjetsjenië terug te gaan. Ik kende dat land alleen uit zijn verhalen, die ervoor zorgden dat ik me ertoe aangetrokken voelde. Ik was 19 en wilde per se met hem mee.”
“In Grozny kreeg mijn vader een baan als arbeider, ik volgde een lerarenopleiding en had het erg naar mijn zin. Wie kon ooit vermoeden wat er ons boven het hoofd hing?”
Toen de eerste Tsjetsjeense oorlog (1994-1996) begon, bracht Natalia enige tijd door bij haar moeder in Jekaterinaburg. Ze beviel er van een dochter en keerde in de zomer van 1995 naar de Tsjetsjeense hoofdstad terug. “Het leek alsof de wapens zouden zwijgen, dus gingen we terug naar onze flat in hartje Grozny. Dat bleek een kapitale vergissing. Wat ons in augustus 1996 overkwam, valt niet te beschrijven.
“Aangezien de rebellen zich ergens achter ons gebouw verschuilden, en het Russische leger zich pal voor ons bevond, kwam onze woonwijk in de frontlinie terecht. Een gebouw met negen verdiepingen, zonder kelders. We besloten te ‘schuilen’ op een van de middelste verdiepingen. Onzin natuurlijk, maar het leek ons minder gevaarlijk dan beneden of helemaal boven. We hadden nog enigszins geluk. Het weer was slecht, dus werd er niet aanhoudend gebombardeerd. Maar dan had je nog de helikopters, de raketten die de ene zijflank van ons gebouw aan puin schoten, en de tanks.
“We luisterden naar onze kleine radio, wachtten op een bericht dat we onze schuilplaats konden verlaten. Het enige dat er kwam, was de feestelijke inauguratie van Jeltsin, gevolgd door een dag van nationale rouw voor alle slachtoffers van het Russische offensief in Tsjetsjenië. Ze weten niet dat we nog leven, dachten we, geen mens beseft dat wij hier nog zitten. Maar we durfden niet te vertrekken. Tot in de nacht van 12 op 13 augustus een raket insloeg naast ons en we wel naar vrienden moesten vluchten.”
TERUG NAAR HUIS
“Na de oorlog van 1996 zijn we naar onze appartementen teruggegaan. We hebben alles zelf hersteld, zonder ooit een cent aan compensatie te ontvangen. Zo is het haast iedereen vergaan. Ik gaf toen zoveel mogelijk privéles om het hoofd boven water te houden. Eenvoudig was het niet.”
In 1998 lanceerde Natalia haar eerste mensenrechtenproject. “Ik was gechoqueerd door het lot van de vele mannen die in zogenoemde filtratiekampen van de FSB hadden gezeten. Ze werden systematisch gemarteld, en moesten vervolgens een verklaring ondertekenen die de beulen van de geheime dienst van elke misdaad vrijpleitte. Ook verbonden ze zich ertoe in het vervolg inlichtingen te leveren. Dat laatste hebben de meesten nooit gedaan. Ze waren zo getraumatiseerd dat ze met een grote boog om elke post van het leger of welke autoriteit dan ook heen liepen.
“Bovendien werden deze mannen dubbel gestraft. Ze werden erg gestigmatiseerd door de toenmalige Tsjetsjeense regering van president Maschadov, die hen als verraders schuwde. Bijgevolg zwegen de meesten over wat hen was overkomen, wat de psychologische schade nog vergrootte. Dat stuitte me zo erg tegen de borst, dat ik besloot er een documentaire serie over te maken, die in 1999 op de Tsjetsjeense televisie werd getoond.
“Dat zorgde voor een maatschappelijk debat. Men werd zich bewust van de grootschaligheid van het lijden. Aan Russische checkpoints werden de mensen systematisch uit hun auto gehaald, gewoon omdat ze tussen 18 en 35 waren en van het mannelijke geslacht. Over hoeveel slachtoffers het ging, zullen we nooit weten, want statistieken houden beulen doorgaans niet bij. Daarom ook was die serie zo belangrijk. Ze was het eerste en enige documentaire materiaal over dat fenomeen.”
Estemirova was van mening dat president Maschadov na de eerste Tsjetsjeense oorlog meteen naar het Internationaal Strafhof in Den Haag had moeten stappen. “We beschikten over voldoende bewijzen om Moskou aan te klagen wegens misdaden tegen de mensheid. Daarna was het te laat: het staatshoofd werd aan de kant gezet en de nieuwe oorlog begon in augustus 1999.”
“Een aanklacht had het verschil kunnen maken. Vooreerst geloof ik niet dat Moskou zich dan nog zo snel aan een tweede Tsjetsjeense oorlog (van augustus 1999 tot april van dit jaar, CV) zou hebben gewaagd, en bovendien zou het ook een enorm effect hebben gehad op de bevolking. Het feit dat Rusland op geen enkele manier werd gestraft of zelfs terechtgewezen voor de verwoesting van Tsjetsjenië en de moord op vele duizenden burgers, heeft velen in de armen van de extremisten gedreven. In een klimaat van straffeloosheid en van zowel nationale als internationale onverschilligheid zien sommigen geen andere uitweg dan gewapende strijd.”
TOTALE STRAFFELOOSHEID
Door de documentaire serie kwam Natalia in contact met de in Moskou gebaseerde mensenrechtenorganisatie Memorial. Die werd in de glasnostsfeer van eind de jaren tachtig opgericht en stelde zich aanvankelijk tot doel alle mensenrechtenschendingen uit de Stalinperiode te onderzoeken. “Daar moet je inderdaad mee beginnen. Precies omdat er al zo lang straffeloosheid heerst, heeft een drama als het Tsjetsjeense kunnen plaatsvinden. De grootste misdadigers lopen gewoon ongestraft rond.”
Vanaf 1999 werkte Estemirova voor Memorial in Grozny, waar ze vaststelde dat de mensenrechtensituatie tijdens de tweede oorlog nog veel erger was dan in de eerste. Niemand werd gestraft voor de oorlogsmisdaden tijdens het eerste conflict, er waren tijdens het tweede haast geen verslaggevers meer, Russische parlementsleden interesseerden zich nog nauwelijks voor de zaak en Tsjetsjenen die na hun vrijlating medische hulp nodig hadden voor de kwalen die ze aan de martelingen overhielden, konden nog in weinig ziekenhuizen terecht. De dokters waren te bang geworden om nog te helpen. Ze zag ook dat het aantal verdwijningen steeg, terwijl het aantal officiële aangiftes daalde. “De meeste burgers durven geen verklaring af te leggen, ze zijn bang voor represailles van Kadirov.” De president schrikt er volgens Estemirova niet voor terug hard op te treden tegen de familie van ‘zogenaamde terroristen’. “Dat schrikt af, ja, en waarom zou je aangifte doen als je toch weet dat het misdrijf nooit wordt opgelost.”
Precies daarom vond Estemirova het werk van Memorial erg belangrijk. Zij en haar collega’s deden en doen wat niemand anders durfde. Ze geven gratis juridische bijstand aan verwanten van vermisten en zoeken uit wat er is gebeurd bij een vermeend ‘treffen met terroristen’. “De radio meldt die ‘schermutselingen’ doorgaans wel, of toch waar ze zich hebben voorgedaan, al klopt het verhaal vaak niet. Maar dan weten we tenminste waar we heen moeten, mijn vrouwelijke collega’s en ik. Waarom vrouwen? Tja, voor mannen is dit werk veel te gevaarlijk.”
NIET POSITIEF GENOEG
Dat is het voor Estemirova ondertussen ook gebleken. In oktober 2006 werd haar vriendin, de in Tsjetsjenië gespecialiseerde journaliste Anna Politkovskaja, in de lift van haar eigen appartement in Moskou vermoord.
Estemirova leerde haar kennen toen ze als verslaggeefster naar Grozny kwam, tijdens haar eerste reportages was zij de Tsjetsjeense tolk. Op haar proces in februari zei Estemirova dat “de hele rechtszaak een farce” was. Een maand eerder was ook Politkovskaja’s advocaat Stanislav Markelov doodgeschoten, in een drukke straat van de Russische hoofdstad.
“Ze was bang, we waren bang, we zijn bang”, zo reageerde haar Memorialcollega Shamil Tangiyev donderdag op de moord. “We praatten daar nooit publiekelijk over, uit angst dat er represailles zouden komen.”
Estemirova’s laatste werk was een rapport over recente standrechtelijke executies in Tsjetsjenië, waarin ze aangaf dat er in de eerste helft van dit jaar al meer ontvoeringen plaatsvonden dan in heel 2008. Het officiële Tsjetsjeense Commissariaat voor de Mensenrechten riep haar enkele dagen voor haar dood op het matje. De Memorialactiviste had volgens dat orgaan “geen oog voor de positieve ontwikkelingen” in haar land.