Knack, Wo. 04 Mar. 2020, Pagina 44
Op het Bruselas Flamenco Festival in Bozar kunt u kennismaken met muziek en dans die tegelijk complex, direct en overrompelend is.
Het is met de flamenco als met de blues: hij ontstond vanuit een diep lijden. In het Spanje van de late vijftiende eeuw heerste de inquisitie. De drie niet-katholieke minderheden – de ‘Moren’, de Sefardische joden en de zigeuners – vonden elkaar niet alleen in de vervolging waaraan ze onderworpen werden, maar ook in hun rijke muzikale tradities.
‘De naam’, zo meent gitarist Michel Gillain, ‘is oud-Spaans voor “Vlaming”, aanvankelijk verwijzend naar onze streekgenoten die in de garnizoenen van keizer Karel dienden en die net als de muzikanten hevige mensen waren, tuk op nachtelijk vertier. Pas vanaf de negentiende eeuw verwijst flamenco naar de muziek.’
De klassieke bloeiperiode begon rond 1850, met de opkomst van cafés cantantes (letterlijk: zangcafés), waar voor het eerst professionele flamenco-artiesten op het podium stonden. ‘Tot dan toe was het een clandestien genre, grotendeels beperkt tot kringen van vrienden en familie. In 1922 organiseerden componist Manuel de Falla en dichter Federico García Lorca het eerste concours, en vanaf de jaren vijftig raakte flamenco geïnstitutionaliseerd, er kwamen netwerken en scholen.’
De huidige hausse begon in de late jaren zestig, met gitaristen als Paco de Lucía, die met hun muzikale genie de wereld veroverden en open stonden voor invloeden uit de jazz of salsa.
Saidjah Galo – Flamencodanseres
‘Flamenco is er in mijn leven altijd geweest, mijn vader speelde gitaar, mijn moeder danste. Ik ben geboren in België en heb mijn jeugd doorgebracht in Italië. Mijn moeder had een dansschool in Bergamo. Op mijn twintigste ben ik naar de dansacademie in Sevilla gegaan. Ik had het geluk te mogen leren van fenomenaal goede dansers, wat veel inzet vergde. Terwijl andere jonge mensen uitgingen of vakanties planden, oefende ik, vijftig uur per week. Later bracht de liefde me terug naar België. Ik geef hier nu flamencoles en treed op met diverse gezelschappen.
‘Flamenco is het mooiste wat de mens ooit heeft uitgevonden. Het diepste, het meest waarachtige. Het is het enige muziekgenre waarin de danser niet louter decoratief is, maar juist de muzikale leiding heeft. Flamenco geeft je veel meer marge dan klassiek ballet, bijvoorbeeld.
‘Ik heb twee kinderen. Tijdens mijn zwangerschap bleef ik optreden, en zes weken na de bevalling stond ik alweer op het podium.’
Roland Pauwels – Gitaarbouwer
‘Ik heb de flamenco ontdekt op mijn dertigste. Ik leerde eerst zelf gitaar spelen, maar toen ik jaren later in Spanje het atelier van een gitaarbouwer binnenstapte, was ik meteen verkocht. Die zalige geur van cipreshout en de aanblik van half afgewerkte gitaren!
‘Acht jaar geleden zette een vriend me ertoe aan te gaan studeren aan het Centrum voor Muziekinstrumentenbouw in Puurs, bij een voormalig flamencogitarist. Ik heb mijn garage omgebouwd tot atelier en ondertussen al zo’n 15 flamencogitaren gebouwd. Over één instrument doe ik twee à drie maanden. Rustig, zonder enige verplichting tot rentabiliteit.
‘Flamencogitaren bestaan uit vurenhout, cipres, ebbenhout en palissander. Ze wegen zo’n 1200 gram, veel minder dan hun klassieke soortgenoten. Ze horen explosiever en scherper te zijn, snel te kunnen antwoorden op de taconeo , het voetenwerk van de dansers. En nazinderen is uit den boze.
‘Gitaren bouwen is een vorm van alchemie. Het lukt alleen als je volledig zen bent. Het moeilijkste is het politoeren van het instrument. Je moet zelf ontdekken welke bewegingen goed werken. Tegelijk is het spannend: hoe zal het instrument klinken? Het is zoals met mensen, ze zijn allemaal verschillend.’
Michel Gillain (flamencogitaar) en Ann Heynen (nyckelharpa) – Rosas del Alma
‘Mijn vader was gek op flamenco, hij luisterde er elke dag naar’, vertelt Michel. ‘Zijn plotse overlijden maakte mijn band met die muziek nog hechter. Na mijn studie Germaanse filologie ben ik naar Andalusië vertrokken. Ik heb er drie jaar les gevolgd bij grote meesters, maar ik kreeg heimwee en ben naar België teruggekeerd. Zonder duidelijk plan, ik was jong en zou wel zien wat er op me afkwam. En toen kreeg ik de kans om op tournee te gaan met een gezelschap van Spaanse en Vlaamse artiesten, wat tal van contacten en nieuwe mogelijkheden opleverde. Ik ben een gelukkig mens. Ik heb altijd van mijn muziek kunnen leven en ben zelfs drie keer op solotournee naar Japan gegaan. Het is hard werken, je moet je voortdurend bewijzen, maar ik zou niets anders willen.’
‘Het mooie aan Michel en ik’, meent Ann, ‘is dat we elkaar zo ontzettend goed aanvullen, precies omdat we uit verschillende werelden komen. Ik zat op het conservatorium, mijn vader was componist en speelde bij Wannes Van de Velde. Ik zou de partituur met veel meer theoretische kennis kunnen benaderen dan Michel. Maar dat doe ik niet. Partituren zijn slechts een uitgangspunt, we zijn geen loutere uitvoerders van muziek, we beleven haar.’