Knack, Wo. 04 Dec. 2019, Pagina 16
Sinds juni worden in Brussel lijmsnuivende straatkinderen aangetroffen. ‘Het gaat om een groep van zo’n twintig jongens uit Marokko en Algerije’, zegt David Lowyck, directeur van het opvangcentrum Minor-Ndako. Geschikte hulp voor de kinderen is er nog niet.
Een vrijdagavond, even over middernacht. Uit het station Beurs vertrekt de laatste tram van lijn 3. Er zijn beschonken passagiers van alle leeftijden, vrolijke vrienden die na een avondje stappen huiswaarts willen, maar evengoed twee Noord-Afrikaanse jongens van hooguit dertien. Ze hebben rode ogen, een afwezige blik en dragen een met lucht en vloeistof gevuld zakje. Net voor het Zuidstation waggelen ze het tramstel uit.
Daar vlakbij voerde de Brusselse politie op zondag 27 oktober een razzia uit in een kraakpand. Negen jongens van tussen 9 en 14 jaar oud werden naar verschillende ziekenhuizen afgevoerd. Geen van hen had papieren. Zij die ooit aangemeld waren, bleken over verschillende aliassen te beschikken. Waar ze precies vandaan komen, kon niet worden achterhaald. Ze spraken het Marokkaanse dialect, sommigen konden enkele woorden Spaans of hadden noties van Frans. Eén jongen kwam na afloop bij het opvangcentrum Minor-Ndako terecht.
Gigantische risico’s
‘De eerste keer dat een van die jongens naar ons werd doorverwezen, was in juni’, vertelt directeur David Lowyck. ‘Ik schatte hem hooguit elf. Wat meteen opviel, was dat hij, en de hele groep waarmee hij naar eigen zeggen eerder al in Spanje, Denemarken en Zweden was geweest, een totaal ander profiel had dan de kinderen en jongeren die we doorgaans opvangen. Eten, verse kleren, douchen, medische zorg of overnachten willen ze in eerste instantie niet. Ze vragen geen asiel aan en hebben geen vertrouwen in de hulpverlening of het systeem als dusdanig. Bovendien hebben ze geen bekende familiebanden en geen duidelijk toekomstproject.’
De jongen ging al snel lopen. De volgende maanden werden verschillende andere leden van de groep herhaaldelijk naar Minor-Ndako gebracht. Slechts één van hen kon worden overtuigd om aan een duurzaam opvangtraject te beginnen, de rest verdween of zit ondertussen in een gesloten gemeenschapsinstelling.
‘Bijzonder zorgwekkend is hun allesoverheersende verslaving. Ze snuiven lijm en ether en zijn verslaafd aan alcohol.’ Begin vorige maand waren ze betrokken bij inbraken in apotheken in Diest, Waver en Scherpenheuvel. Twee van hen werden ter plaatse bewusteloos aangetroffen. In minstens één geval was ziekenhuisopname nodig.
Wat doe je met een zwaar verslaafd straatkind? ‘Op zich gaan we bij Minor-Ndako uit van open opvang en vrijwilligheid. Maar in die context is hulp bij afkicken moeilijk, de drang naar de roes is gewoon te groot. Is het kind onder invloed, dan bereik je het niet. Is het spul uitgewerkt, dan wordt het kind onrustig en verdwijnt het weer. Op dat moment moet je verder kijken dan vrijwillige of open opvang.’
‘We hebben voorlopig geen geschikte hulp gevonden. De Vlaamse drugshulpverlening is niet voorzien op tien- of elfjarigen die al door half Europa hebben gezworven en geen enkele houvast meer hebben. Ik ben me bewust van de impact van opsluiting van een kind, maar we moeten het debat over de opties wel voeren. Hen op straat laten stelt ons voor ernstige dilemma’s. Sommigen zeggen dat je mensen alleen kunt helpen als ze dat zelf willen, maar gaat dat ook op voor kinderen die een gevaar voor zichzelf vormen en die aan gigantische risico’s blootstaan?’
Hulp via de straat
Als onze kinderen naar het ziekenhuis moeten voor een dringende ingreep, houden we er toch ook geen rekening mee dat ze tegenspartelen? Dat klopt, zegt Geertrui Serneels, psychologe en coördinator van Solentra, een centrum gespecialiseerd in kinderen met oorlogstrauma’s. ‘Maar het grote verschil is dat we onze zonen en dochters dwingen op basis van de vertrouwensband die we met hen hebben opgebouwd. Ze weten dat papa of mama het goed met hen voorheeft. Daardoor is die gebeurtenis niet traumatisch.’
‘Voor deze jongens liggen de kaarten helemaal anders. Het basisvertrouwen dat het fundament is van elk menselijk functioneren, ontbreekt totaal. Daarom moeten we een beroep doen op straathoekwerkers. Zij kunnen eerst een band met hem opbouwen, zodat ze hen kunnen overtuigen om zich te laten opnemen. Onder dwang lukt zoiets niet. Dat is natuurlijk een moeilijk discours: we willen geen lijmsnuivende straatkinderen in onze hoofdstad. Maar als je hen op lange termijn wil helpen, zul je toch eerst via de straat en de laagdrempelige inloopcentra moeten werken. Vertrouwen opbouwen gaat het best via een persoonlijke relatie. Als je deze jongens in een leefunit met een handvol anderen onderbrengt, loopt het uit de hand. Ook voor de overige kinderen.’
‘Met de bureaucratische versnippering in ons land is het erg lastig om tot een gecoördineerde aanpak van dit probleem te komen. Verschillende politiezones hebben geen toegang tot elkaars gegevens. Terwijl asiel en migratie federale materie is, is jeugdzorg een verantwoordelijkheid van de gemeenschappen. Alleen als we individuele en globale dossiers kunnen opbouwen, slagen we er misschien in om van de jongens zelf te vernemen hoe zij de toekomst zien. Ik ben wel zeker dat een dakloos, lijmsnuivend bestaan in Brussel niet de bedoeling was. Ze zijn wellicht in hun zoektocht naar een beter leven op een duister zijspoor beland. Er zijn genoeg indicaties om ervan uit te gaan dat de kinderen worden uitgebuit en ingezet bij diefstallen. We mogen niet alleen door de bril van overlast of criminaliteit kijken. We moeten het netwerk rond hen in kaart brengen.’