De Estse Marju Toom (83) belandt als jong meisje nabij een nucleaire testsite in de Kazakse steppe. Op een augustusdag in 1953 ziet ze daar de wolken koken. Een kleine halve eeuw later komt ze erachter dat ze getuige was van de eerste Sovjetproef met een waterstofbom. Fotografe Claudia Heinermann brengt in Siberian Exiles – Part III de wereld van Semipalatinsk in beeld en tekende er beklijvende verhalen op.
Vergeetachtigheid is een essentieel onderdeel van natievorming, zo wist de 19de eeuwse Franse historicus François Renand al in zijn bekende ‘Qu’est-ce qu’une nation. George Orwell liet er een kleine eeuw later evenmin twijfel over bestaan. ‘Ik ben bereid te geloven”, zo schreef hij in 1942, “dat de geschiedenis voor het grootste deel onnauwkeurig en bevooroordeeld is, maar wat eigen is aan onze tijd, is het loslaten van het idee dat geschiedenis naar waarheid zou kúnnen worden geschreven”.
Wat geldt voor elk verleden, gaat voor dat van de Sovjet-Unie dubbel op. Stalin en Lenin promoveerden in de voorbije jaren van massamoordenaars tot glorieuze stichters der natie, de Sovjetarchieven zijn gesloten en individuen die toch graven in het donkere recente verleden, riskeren lange celstraffen. Precies daarom documenteert de Duits-Nederlandse documentaire fotografe Claudia Heinermann het leven van vrouwen als Marju Toom, een onderhand 83-jarige Este activiste, die in haar kindertijd iets onverklaarbaars zag op de Kazakse steppe. “De laatste ooggetuigen verbaal en visueel op de kaart zetten is mijn manier om de geschiedvervalsing tegen te gaan”, zegt ze.
Genocide, oorlog en herinnering zijn de rode draad in Heinermann’s werk. In de voorbije decennia meanderden haar boeken langs Srebrenica, Rwanda en de onderbelichte kanten van WOII. Sinds 2016 verzamelt de fotografe beelden en verhalen over de Litouwse, Estse en Letse ballingen en de vreselijke reizen die ze in de jaren veertig maakten, naar oorden waarvan ze vaak nooit meer terugkeerden. In 2020 verscheen Siberian Exiles – Part 1, over de deportaties van Litouwers naar Siberië. Door de Covid-crisis werd het tweede deel, over het georganiseerde verzet en de goelagkampen, naar begin volgend jaar uitgesteld en nu ligt het laatste boek van de trilogie in de winkel, the story of Marju and the legacy of the atomic gulag. 520 pagina’s van verbluffende beelden en getuigenissen, de neerslag van twee jaar werk en verschillende reizen naar Estland en Kazakhstan.
Catastrofe
Marju Toom wordt geboren in 1939, het jaar waarin nazi‐Duitsland en de Sovjet‐Unie het Molotov‐Ribbentroppact ondertekenen. Voor de pril onafhankelijke Baltische staten is dat een onwaarschijnlijke catastrofe. Voortaan behoren ze tot de Russische invloedssfeer, met grootschalige terreur en verbanning tot gevolg. De nazi‐invasie maakt daar tijdelijk een einde aan, maar drie jaar later komt de regio andermaal onder Sovjetcontrole. In 1948 en 1949 volgen nieuwe deportatiegolven, die voorgoed het verzet breken tegen de collectivisatie en de totalitaire herinrichting van de maatschappij.
Voor de Tooms beginnen de moeilijkheden met de komst van de Duitsers in juni 1941. Haar moeder, die studeert aan de kunstacademie in Tartu, wordt in september opgepakt als ze met haar schilderspullen, boterhammen en een fles melk naar het bos gaat. De nazi’s denken dat ze de Russische partizanen wil helpen. Twee maanden lang zitten de tweeënhalf jaar oude Marju en haar ouders in de gevangenis. Tot haar moeder de bezetters er van kan overtuigen dat ze zich vergissen. Ze moet als laatstejaarsstudente veel in de natuur schilderen. Bovendien komt haar familie uit de Elzas, het feit dat ze vloeiend Duits spreekt, helpt wellicht ook.
Na hun vrijlating verandert het leven van het gezin drastisch. Ze moeten zich bij de grootouders van moederskant in Põltsamaa vestigen en horen zich regelmatig te melden bij de Duitse militaire politie. Marju’s moeder kan haar opleiding niet afmaken, haar vader komt in de ververij van zijn schoonvader terecht.
Als palief in ’44 voor militaire dienst wordt opgeroepen, probeert hij met zijn gezin te vluchten. Dat mislukt en tegen de tijd dat ze naar Põltsamaa terugkeren, hebben de Duitsers het centrum in brand gestoken, het familiehuis en de ververij zijn met de grond gelijk gemaakt. Marju en haar verwanten hokken vervolgens samen in een klein, leegstaand appartement aan de rand van het stadje, haar vader gaat aan de slag als boswachter.
Vlinders
De Sovjets nemen in de herfst van 1944 opnieuw de macht over. In juni van het jaar daarop vergezelt de inmiddels zesjarige Marju haar vader naar het gemeentehuis. ‘Het was een prachtige dag’, zo vertelde de bejaarde Estse aan Heinermann. ‘Ik hield de grote sterke hand van mijn vader vast en samen liepen we door het bos. Af en toe gooide hij me in de lucht en nam me op zijn schouders. Vader leerde me de namen van de bomen, planten en dieren die we tegenkwamen. Gele en witte vlinders fladderden rond. De bomen waren zo hoog dat het leek alsof we door een kathedraal met een groen dak liepen.
‘Bij een huis aan de rand van het bos vroeg hij me op de trap te wachten. De zon scheen, ik werd moe en viel in slaap’. Uren later wordt het meisje door een buurman opgehaald. Hij tilt haar op de paardenwagen, geeft haar brood en een deken en zegt: ‘Je vader komt niet meer’.
Wat er met hem is gebeurd, komt Marju pas in 2001 te weten: de man werd verdacht van lidmaatschap van het anti-Sovjetverzet. ‘Misschien kwam het omdat hij in het bos werkte’, zo opperde ze tegen Heinermann. Vader Toom is gedeporteerd naar Karlag, een van de grootste goelagkampen, in Kazakhstan. Vier jaar na zijn verdwijning wordt hij daar begraven in een anoniem graf.
Taart
Maart 1949. Voor haar tiende verjaardag mag Marju kiezen welk dessert ze wil. Ze hoeft er niet lang over na te denken – wil oma alsjeblief een taart bakken? De volgende ochtend staat die op tafel als het meisje om vijf uur uit bed wordt gelicht. Een kwartier later wordt ze met haar moeder afgevoerd. Per goederenwagon richting Siberië, een tocht van twee weken. En ze hebben geluk. Ze behoren tot de kleine minderheid van de 20.000 gedeporteerde Esten die niet naar het ijzige noorden worden gestuurd.
Na de treinreis volgt een rit in een vrachtwagen, die een week later eindigt op de Kazakse steppe, in een kolchoze in Petropavlosk. Marju en haar moeder delen een lemen hut met een vrouw en haar drie kinderen. Het is een vreselijke tijd. Vaak hebben ze niet voldoende te eten, zelfs al slaagt haar moeder erin Zina te kopen, een koe die voor weinig geld van de hand wordt gedaan omdat ze maar vijf spenen heeft.
‘In augustus ’53 was ik met Zina op de steppe’, vertelde Marju. ‘Ik zocht besjes, zij was aan het grazen. Na een poosje ging ze liggen en wilde niet verder. Ineens zag ik in de verte wolken borrelen alsof ze kookten. Zoiets had ik nog nooit gezien. Zina begon te trillen. Toen kwam er een ongelofelijke storm opzetten, gras en zand wervelden door de lucht. Het werd donker en mistig, onderhand was ik net zo bang als mijn koe. Er viel een vieze hagelregen. Dat we getuige waren van de explosie van de eerste waterstofbom, begreep ik pas 40 jaar later’.
Naar huis
De volgende zomer mag Marju terug naar huis. Bij het pijnlijke afscheid is haar moeder kortaf. En Zina, die blijft achter het meisje aan lopen, hoezeer ze ook zegt dat ze terug moet. Pas na drie kilometer keert de koe uiteindelijk om.
In Estland gaat de onderhand 15-jarige Marju bij haar grootouders wonen, vervolgens verkast ze naar Tallinn voor een opleiding aan de Technische Hoge School. Haar poging om een ingenieursstudie te volgen, mislukt initieel omdat ze een balling is geweest. Via een avondopleiding behaalt ze in ’66 alsnog het diploma. Ondertussen is ook haar moeder teruggekeerd, maar ze krijgt geen toestemming om zich in de hoofdstad bij haar dochter te voegen.
Een jaar voor haar afstuderen trouwt Marju met Ahto en in ’71 krijgen ze een zoon, Mart. De jongen lijdt evenwel aan hemofilie en moet vaak in het ziekenhuis verblijven. Als het kind zeven is, scheiden zijn ouders en op diezelfde dag overlijdt Marju’s moeder. Ze is 62.
Eind jaren tachtig waait de wind der verandering door de Baltische Staten. Marju wordt politiek actief, eerst bij de Estse Democratische Arbeiderspartij en daarna bij de Sociaal-Democratische partij. Een paar jaar later vindt ze in een winkel een klein Russisch boekje, gedrukt in 1990. Daarin leest ze voor het eerst over de atoomsite Semipalatinsk en de gevolgen van de kernproeven voor mens en dier. ‘Het was alsof de grond onder mijn voeten werd weggeslagen.’, vertelde ze. ‘Ik begreep dat ik vijf jaar lang naast een nucleair testgebied had gewoond en mijn moeder nog veel langer. Het was het zoveelste bewijs dat een mensenleven onder Stalin niets waard was. Ik raakte zo gedeprimeerd dat ik niet meer wilde leven’.
Geleidelijk aan verandert Marju’s verdriet evenwel in boosheid en verontwaardiging. ‘Het werd mijn missie om dit onrecht aan de kaak te stellen. Ik zou het zelf geen obsessie noemen, maar niemand in Estland praat erover. Dus moet ik dat doen’.
Atoomgoelag
Het verhaal van Stalin’s Nucleaire Goelag begint elf dagen na de VS-kernbom op Nagasaki van 9 augustus ’45. De Sovjetleider stelt een speciaal comité aan, geleid door Lavrenti Beria, het hoofd van de geheime dienst NKVD. ‘Een enkele eis van jullie, kameraden’, zegt de dictator. ‘Geef ons atoomwapens in de kortst mogelijke tijd! Je weet dat Hiroshima de hele wereld heeft geschokt. De balans (van de macht) is verstoord! Zorg voor de bom – het zal een groot gevaar van ons wegnemen.’
‘Dat Beria de leiding krijgt is veelbetekenend’, schrijft Heinermann. Immers, hij is verantwoordelijk voor Stalins massaterreur, de executies, de deportaties en het systeem van de goelagkampen met een leger aan dwangarbeiders. Wat is ontstaan als een laboratoriumproject, moet nu in korte tijd uitgroeien tot een atoomindustrie met laboratoria, kernreactoren, fabrieken en uranium- en plutoniummijnen, alsook een testsite. En daar is alleen de geheime dienst toe in staat.
Er wordt een beroep gedaan op gevangenen, aangeleverd door de NKVD. ‘Tegen 1950’, zo stelt de Georgische dissidente historicus Zhores Medvedev, in Stalin en de Atoombom (1990), ‘waren 700.000 mensen bij het programma betrokken. Meer dan de helft hiervan waren gevangenen uit de goelagkampen’.
Maar hoe vermijd je dat zij na hun vrijlating de geheime locatie van de installaties onthullen? ‘De autoriteiten’, zo concludeert dissident, Nobelprijswinnaar en ontwikkelaar van de waterstofbom, Andrej Sacharov, in zijn memoires, ‘vonden een oplossing die eenvoudig, meedogenloos en absoluut illegaal was: vrijgelaten gevangenen werden permanent verbannen naar Magadan en andere plaatsen waar ze geen verhalen konden vertellen.’
Onbewoond
Als testlocatie kiest Beria een afgelegen plek op de Kazachse steppe uit, 160 km ten westen van de stad Semipalatinsk, waarnaar de site wordt vernoemd. Het gebied, dat meer dan de helft van België beslaat, is volgens hem onbewoond maar in werkelijkheid liggen op de grens verschillende dorpen die langdurig zullen worden blootgesteld aan radioactieve straling. In veertig jaar tijd, zo schatten de Kazachse autoriteiten, gaat het om 1,6 miljoen mensen en tot op heden hebben zo’n miljoen mannen, vrouwen en kinderen last van de gevolgen.
De wetenschappers, technici en medewerkers worden ondergebracht in de nieuwe, geheime stad Koertsjatov. Op het hoogtepunt van de atoomproeven wonen daar 30 à 40.000 mensen. 50 km daarvandaan komt het Experimentele Veld, een ground zero van 300 vierkante km met een 30 meter hoge metalen toren die dient als lanceerplaats. Daar wordt op 29 augustus 1949 de eerste Sovjet-kernproef uitgevoerd. De RDS-1 is een bijna een exacte kopie van de Fat Man-plutoniumbom die op Nagasaki terechtkwam.
De volgende mijlpaal is de ontwikkeling van een waterstofbom, die in augustus ’53 wordt getest. Het is op die dag dat Marju de merkwaardige wolken ziet, bij de ontploffing van een springtuig dat dertig keer krachtiger is dan de Little Boy van Hiroshima.
Over de evacuatie van de dorpen naast de site is in die bewuste zomer nauwelijks nagedacht. Alleen op aandringen van Sacharov en zijn collega’s worden ze op het laatste moment ontruimd. De bewoners worden naar Karaul gebracht, een kleine 300 km verderop. Een rampzalige locatie, zo blijkt : de wind is van richting veranderd en aldus belanden de burgers pal in de straling.
Tussen 1949 en 1989 voert de Sovjet-Unie in totaal 456 kernproeven uit in Semipalatinsk. Veruit het schadelijkst zijn de 111 bovengrondse tests, die in de eerste 23 jaar plaatsvinden. Vanaf 1962 gebeuren de ontploffingen ondergronds, in boorgaten en tunnels. Tevens zijn er 175 explosies met chemische wapens.
Poëzie
Op 27 februari 1989 verschijnt de Kazachse dichter Olzhas Suleimenov op televisie. Anders dan is afgesproken, leest hij geen poëzie voor, maar een verklaring waarin hij de kernproeven veroordeelt en oproept tot een openbare bijeenkomst. Massale protesten volgen. Acht maanden later wordt de laatste nucleaire test uitgevoerd en op 29 augustus 1991 laat president Nursultan Nazarbayev de testsite sluiten.
Om die nu te bezoeken is een officiële toestemming nodig. Heinermann: ‘Maar het terrein is niet omheind en er is ook geen enkele controle op wie er in- of uitrijdt. Op een enkel verweerd bordje na, is nergens aangegeven dat dit een radioactief gebied is. Zelfs in het hart van het Experimentele Veld, waar de straling hoog is, wordt niet gewaarschuwd. De bewoners uit de omliggende dorpen nemen gewoon de kortste route dwars door het gebied heen. Herders laten hun vee op het terrein grazen, er wordt gehooid en vissers zitten de hele dag gemoedelijk bij het meertje te vissen’.
Volgens het instituut voor Stralingsveiligheid en Ecologie kan een groot deel van het terrein opengesteld worden voor economische activiteiten, wat op sommige plaatsen ook al gebeurt. Zo wordt er fluoriet, koper, goud, molybdeen, mangaan, zand-grind en steenkool gedolven.
Nucleair pasje
Heinermann zocht ook verschillende stralingsslachtoffers op. Ze hebben allemaal een nucleair pasje, waarin staat dat ze uit een gevaarlijk gebied komen. De ene vertelt over misvormde broertjes die niet lang leefden, een andere verloor haar kind direct na de geboorte en werd nooit meer zwanger, een derde heeft een 23-jarige dochter die lijdt aan spastische cerebrale parese. ‘Toen ik mijn tanden begon te verliezen, vroeg de tandarts of ik uit de regio kwam’, zegt Anna Popova (79) tegen de fotografe. ‘Hij liet me zien hoe poreus mijn kiezen waren en weet dat aan de straling. Ik heb het nooit laten meten, het resultaat zou me niet geruststellen’.
Voor het uiteenvallen van de Sovjetunie werd over dat soort dingen vooral gezwegen. ‘Er waren in het kinderziekenhuis waar ik werkte opvallend veel mensen met leukemie’, vertelt de kinderarts Galina Golentseva (86). ‘Ik was verbaasd over het hoge aantal kale patiënten. De artsen van die afdeling weten dat louter aan vitaminegebrek. Beseften ze nog niet wat er aan de hand was, of moesten ze het geheim houden?’
Galina’s zoon Valery is naar Rusland verhuisd. Hij maakt zich zorgen over de mogelijke beschadiging van zijn DNA en de gevolgen voor zijn nakomelingen. ‘Maar het ergste’, zegt hij, ‘is dat niemand compensatie krijgt. Mensen worden ziek, met hun kleine pensioen kunnen ze de medicijnen niet betalen en toch krijgen ze geen financiële steun. Nochtans, in Semipalatinsk had een misdaad tegen de mensheid plaats’.
Main source: Knack.be