‘Heb je alles? De bus wacht.’ De Chinese vrouw loopt kordaat op haar transpirerende echtgenoot af. Ze bevrijdt hem van de pas aangeschafte koopwaar, waarna ze zich samen achter de groep aan haasten die op tiendaagse reis door Europa is. Dinsdag, dit moet wel Brussel zijn.
Ze weten wat ze moeten hebben, in de Chinese reisgids stond dat de zoete geur van chocolade elke straat van de stad vult. ‘Winkel na winkel’, zo ging het verder, ‘verkoopt deze legendarische lekkernij en niet zelden betreft het ware kunstwerken. Het populairst zijn de pralines, die zonder uitzondering met de hand zijn gemaakt’. Jaarlijks wordt er 172.000 ton chocolade geproduceerd in België, weet de gids, ‘en zelfs in het kleinste dorp zal u een chocoladewinkel aantreffen die de meest luxeuze pralines aanbiedt’.
Chinezen zijn debutanten als het over toerisme gaat: dertig jaar lang gingen ze nergens heen en het duurde tot aan het begin van de eenentwintigste eeuw vooraleer ze vlot Schengen-visa konden krijgen. Gehinderd door de Chinese Muur van de taal reizen ze nu in groep, als een vermoeide stoet die zich van het ene wereldwonder naar het andere begeeft. Eifeltoren na Eifeltoren. Gedachteloos, kiekjes en koopjes, dag in dag uit. Wat, waar, hoeveel, het staat allemaal heel nadrukkelijk in de gids.
Of niet. Wordt verteld dat het Manneke Julien heet, dat hij bijna vierhonderd jaar oud is en oorspronkelijk een wijn schenkende rariteit was op de feestdis van de koning? Weten ze dat hij in de Stoofstraat een dubbelganger heeft achtergelaten, terwijl het echte Manneke beschut in een Brussels museum staat? Wekt Julien associaties op aan het bombardement van Lodewijk XIV dat in 1695 een kwart van de stad in de as legde? Hij protesteerde toen hoogst persoonlijk en deed dingen die standbeelden doorgaans nalaten. Brieven schrijven bijvoorbeeld, zij dat ze niet veel uithaalden.
Ach, de toeristen zijn niet gekomen om te weten of te ontdekken. Vakantie heet deze vermoeiende onderneming. Ze hebben genoeg aan Brussel als hoofdstad van Julien en van chocolade. Doe er het Atomium nog bij en de obligate busrit door bepaalde wijken en de dag is om.
Een hapklare brok, fastfood voor de verbeelding. En misschien niet eens. Om sociaal prestige gaat het, om het bewijs van een erg verre reis en dus van rijkdom.
Ik moet onwillekeurig denken aan de bemiddelde ondernemer waarmee ik enige tijd geleden een coupé deelde in een Chinese nachttrein richting Shanghai. Brussel? Het gezicht van de man lichtte op. Zeker, hij was er geweest, met vrouw, kind en vijftig andere groepsleden. Dat het regende, herinnerde hij zich, dat het eten ondermaats was en de koffie duur. Hij lachte. ‘Het trottoir zat onder de hondenpoep’, ging hij verder. ‘Ach, China is beter. Maar leg dat aan mijn vrouw uit’.