Van dorst en vervuiling

De Olympische Spelen in Peking en de tijdelijke milieumaatregelen die China daarvoor moest nemen, richtten de aandacht van de wereld op het luchtvervuilingsprobleem in het land. De pollutie van ‘s lands waterwegen is echter niet minder erg. Zeventig procent van alle water in China’s rivieren is ernstig vervuild. Uit een onderzoek in Chongqing in 2006 bleek dat het water dat daar uit de kraan kwam niet minder dan tachtig van alle 101 geïdentificeerde verboden chemicaliën bevatte.

Toen de 3,5 miljoen inwoners van de noordoostelijke stad Harbin in november 2005 twee weken lang geen drinkwater meer hadden door de benzeenvergiftiging in de rivier Songhua, werd China’s water even voorpaginanieuws. Maar wat te denken van de resultaten van een in januari 2007 vrijgegeven overheidsstudie, waaruit bleek dat er in 2006 161 grote vervuilingsincidenten waren geweest, goed voor één milieuramp om de twee à drie dagen. En kijk naar de statistieken die voor 2007 werden gepubliceerd: er waren 51.000 gevallen van ‘sociale onrust’ gelieerd aan vervuiling, goed voor 139 incidenten elke dag van het jaar.

Vorig jaar werd de milieuwetgeving inzake industriële lozingen verscherpt, maar nog steeds is er een plafond aan de boetes die opgelegd worden aan bedrijven die hun afvalwater zomaar in de rivier lozen. “Vaak is het betalen van de boete veel goedkoper dan het investeren in zuiveringsinstallaties”, zo schrijft Elizabeth Economy in When the river runs black.

Vervuiling

Bovendien is China’s waterprobleem er niet alleen een van vervuiling. Geen land ter wereld verbruikt meer water dan het Rijk van het Midden, en tegelijk is het in dit opzicht niet meteen royaal bedeeld. Per inwoner heeft China slechts één vierde van het wereldgemiddelde aan oppervlaktewater beschikbaar en bovendien is dat water erg ongelijk over het land verdeeld. Kijk naar de nieuwsberichten van de lente van 2006: die over Zuid-China gewaagden van zo’n 70 doden bij overstromingen, terwijl in het noorden en westen van het land 95 miljoen mensen werden getroffen door de grootste droogte in tijden.

De ongelijke verdeling gaat ook over het feit dat het noorden en noordwesten van het land over meer dan de helft van het akkerland van heel China beschikken, maar slechts over 7 procent van het water. Vroeger noemde men dit ‘het land van de hongersnood’ maar sinds de jaren vijftig is het aandeel van de geïrrigeerde akkers meer dan verdrievoudigd, met een navenante stijging van de graanproductie tot gevolg. Die bevloeiing werd grotendeels gerealiseerd door het boren van erg diepe putten. Probleem: het grondwater werd sneller opgepompt dan het zich kon aanvullen. Gevolg: de noordelijke meren droogden op. In de provincie Qinghai waren er voor de hervormingen in 1979 begonnen meer dan 4.000 meren, schrijft Leslie Brown van het World Watch Institute. Nu zijn er al 2.000 verdwenen. En in de provincie Hebei, die Peking omringt, ging het nog harder. Van de 1.052 meren die deze regio twee decennia geleden nog telde, zijn er al 969 verdwenen. De resterende zien hun waterniveau almaar dalen.

Rivieren omleggen

Naast het boren van diepe putten bestrijdt de overheid de waterschaarste in het noorden ook door de al even omstreden afleiding – sinds 2002 – van water van het zuiden naar het noorden. De oostelijke lijn is reeds in gebruik, de centrale lijn zou binnenkort gebruiksklaar zijn, maar op de erg omstreden westelijke is het nog even wachten. Die betreft water uit Tibet dat naar het Chinese binnenland moet vloeien. Hoewel het daar in de Tibetdiscussie zelden om gaat, is dit hoogland goed voor 30 procent van China’s totale waterreserves. Het is de bedoeling om water af te tappen uit de Yarlong Tsangporivier, de hoogst stromende (gemiddelde hoogte: 4.000 m) grote rivier ter wereld. Momenteel vloeit die in zuidelijke richting door het Indiase Assam, waar hij later in de Brahmaputra en de Ganges overgaat, en in de grootste rivierendelta ter wereld uitmondt, waar 300 miljoen mensen van afhankelijk zijn.

De Indiase premier Singh zei vorig jaar bij zijn bezoek aan Peking nog garanties te willen dat de loop van de rivier niet wordt gewijzigd. Eerder hadden China’s leiders daar garanties voor gegeven. Bij het bezoek heette het dat ‘waterschaarste een van China’s grootste problemen’ is en premier Wen Jiabao wou dan ook niets beloven.

De Chinese overheid wil rivieren als deze ook aanwenden om hydro-elektriciteit op te wekken. Dat vereist de bouw van enorme waterkrachtcentrales. De Yarlong Tsangpo zou met zijn grote verval in staat zijn om 40.000 megawatt aan energie op te leveren, alleen zou ook dat grote gevolgen hebben voor India.

Water, zo schrijven tal van experts, is een van de grootste potentiële twistpunten tussen beide giganten. Een blik op de kaart zegt voldoende: Van alle grote rivieren in Azië – Gele Rivier, Yangzi, Mekong, Salween, Irrawaddy, Brahmaputra, Indus, Sutlej en Ganges ontspringt alleen laatstgenoemde niet aan de Chinese kant van de Himalaya. Niet minder dan 476 miljoen mensen op het hele continent zijn van die rivieren afhankelijk. Het hoeft daarom niet te verwonderen dat de US National Intelligence Council in zijn vierjaarlijkse rapport in november 2008 stelde dat “de wereld de terugkeer zou kunnen zien van strijd om natuurlijke hulpmiddelen, wat de mogelijkheid van een conflict tussen China en India sterk doet toenemen”.