Momenteel gooit zijn werk hoge ogen op Documenta in Kassel. Maar wie is die Wang Bing eigenlijk? Ik sprak hem tweeënhalf jaar geleden voor Trends, toen Bozar een special aan zijn documentaires wijdde.
Wang Bing brengt zonder compromissen een onbekend en rauw China in beeld. Hij filmt in een failliete staalfabriek, in een verpauperd dorp of in een inrichting waar moordenaars naast zwakzinnigen slapen. “Ik maak geen politieke films.”
Bekend is Wang Bing (47) in zijn geboorteland China niet. Sterker nog: geen enkele van zijn negen films haalde er ooit de bioscoop. Er worden dvd’s van verspreid en Chinezen kunnen er op internet naar kijken, meer niet. Hij is een beetje te vergelijken met zijn landgenoot Liu Xiaobo, de Nobelprijswinnaar voor de Vrede, die nog tot 2020 achter de tralies zit omdat hij een internetpetitie heeft gelanceerd. Beiden zijn in het Westen gevierd, in eigen land worden ze verzwegen.
Maar Wang wil zich niet laten wegzetten als een dissident. “Ik maak geen politieke films”, zegt hij met enige nadruk. “Dat is juist wat mijn bekende collega’s doen. Zij spelen het politieke spel mee en schikken zich naar de eisen van de macht. Ik doe mijn eigen ding. Als je elke vorm van scherpe maatschappijkritiek mijdt, kun je maken wat je wilt. Je krijgt geld en je kunt rekenen op commercieel succes. Doe je dat niet, dan zijn er fondsen noch vertoningslicenties.”
Wordt het gaandeweg iets beter? Hij vindt van niet. “Vijftien jaar geleden heerste er nog een relatief grote onduidelijkheid – waar je handig op kon inspelen. Sindsdien heeft de staat zijn greep versterkt, zijn structuren beter uitgebouwd. Commerciële films zijn precies wat een autoritaire overheid wil.”
“Uiteraard zijn er ook filmmakers zoals ik, die bij buitenlandse festivals fondsen bijeenharken en met erg karige middelen maken wat ze zelf willen. Maar hun aantal neemt gaandeweg af. In een extreem materialistische omgeving als de onze is het verdraaid moeilijk om niet te zwichten voor geld, roem en kansen.”
Wang is net zoals zijn wereldberoemde collega Zhang Yimou afkomstig uit Xi’an, de hoofdstad van de Chinese provincie Shaanxi. Hij bracht er de eerste jaren van zijn leven door, maar werd dan naar het platteland gestuurd om zijn grootvader gezelschap te houden. Toen zijn vader in 1981 bij een werkongeval om het leven kwam, erfde de ondertussen veertienjarige jongen diens baan – een vorm van compensatie, waardoor de familie het inkomen van de overledene kon behouden.
Tien jaar lang werkte Wang als manusje-van-alles. Maar hij wilde absoluut terug naar school. In 1986 begon hij in zijn vrije tijd foto’s te maken. Vijf jaar later slaagde hij voor het ingangsexamen van de Lu Xun Kunstacademie in Shenyang, waar hij zijn liefde voor film ontdekte. Nadat hij was afgestudeerd, kon hij door een gelukkig toeval een opleiding volgen aan de Filmacademie van Peking.
Voor zijn eerste documentaire, het negen uren durende West of the Tracks (2003), keerde Wang terug naar Shenyang. Hij had als student gefotografeerd in de oude complexen van de zware industrie en hij kende er veel arbeiders. Maar dat was niet de enige reden waarom het onderwerp hem interesseerde. “In die periode werden veel staatsbedrijven opgedoekt, met verstrekkende gevolgen”, vertelt Wang. “Mensen die geloofden dat hun werkeenheid altijd huisvesting, onderwijs en gezondheidszorg zou garanderen, belandden plots op straat, zonder acceptabele ontslagvergoeding. Hun hele bestaan raakte ontwricht, er ontstonden grote sociale tegenstellingen. Dat proces voltrok zich in heel China.”
De sociale gevolgen van het hervormingsbeleid bleven Wang bezighouden. Zo maakte hij in 2008 Crude Oil , een installatie in opdracht van het Filmfestival van Rotterdam. “Ik kwam toevallig op dat onderwerp, toen we filmden in de Gobi-woestijn. Het was herfst, er stond een harde wind. Plots zagen we op een afstand een groep arbeiders die aan olie-exploratie deden. Het grote verschil met de mensen in West of the Tracks is dat deze lui zich geen illusies maakten. Hun baantjes waren tijdelijk en precair, en dat beseften ze heel goed.”
Zijn debuut werd in het buitenland op lof onthaald. Daarna gooide Wang het over een andere boeg. Hij zoomde in op het tragische leven van een journaliste, He Fengming, een van de honderdduizenden intellectuelen die tijdens de Anti-Rechtsencampagne in 1957 in een werkkamp werden opgesloten, omdat ze kritiek hadden geuit op het lokale bestuur. De echtgenoot van He kwam om in de goelag, zij werd tien jaar later, tijdens de Culturele Revolutie, voor de tweede keer vervolgd.
Wang ontmoette He in 1995 korte tijd nadat ze haar memoires had gepubliceerd. Hij was erg onder de indruk en maakt in 2007 met de steun van het Kunstenfestival des Arts een eerste versie van He Fengming, A Chinese Memoir . Wang filmt He compromisloos: hij laat de bejaarde vrouw drie uur lang als een talking head vertellen, zonder dat de camera van positie verandert.
“Voor mijn gevoel moest het zo”, aldus Wang. “Ik wilde met een eenvoudig procedé terug naar de beginjaren van de Volksrepubliek. Het verhaal van He en haar lotgenoten is er een van overtuigde communisten die het beste voorhebben met hun land. Toch worden ze genadeloos aangepakt. Ik vind dat hun lijden een deel van onze nationale geschiedenis blootlegt.”
Over dat onderwerp maakte Wang drie jaar later de fictiefilm The Ditch (2010), een Belgisch-Franse coproductie. “Vaak wordt me gevraagd waarom ik het nog eens heb overgedaan. Maar zo zie ik het niet. Het zijn twee totaal andere films, die misschien ook zijn bedoeld voor een verschillend publiek. Kijk, ik vrees dat sommige mensen zich weinig kunnen voorstellen bij het relaas van He. Ze begrijpen niet wat er is gebeurd en hoe verschrikkelijk de condities in die kampen wel waren. Door in vergelijkbare barre omstandigheden een fictiefilm te draaien, komt die realiteit dichterbij.”
Soms lijkt het alsof Wang zijn onderwerpen toevallig ontdekt. De arbeiders uit Crude Oil vielen hem op tijdens het filmen van The Ditch , en ook het hoofdpersonage van Man with no Name uit 2009 trok door een toeval zijn aandacht. Wang: “Ik heb hem in 2006 voor het eerst opgemerkt. Hij is een kluizenaar, die in de woestijn leeft in weinig meer dan een gat in de rotsen. Hij bedelt niet, vraagt niet om welke hulp dan ook. Hij gaat zijn gang, is één met zijn omgeving en heeft de wereld niet nodig.”
“In een zo door consumptie gedreven maatschappij als de Chinese ontmoet je toch een individu dat geen behoeftes heeft. Dat heeft een diepe indruk op me gemaakt. In een periode van twee jaar ben ik geregeld naar die man teruggegaan. Elke keer maakte ik foto’s en opnames. En in al die tijd hebben we geen woord gewisseld. Dat hoefde ook niet. Er was geen spanning, wrevel of verwondering. Hij liet me gewoon begaan.”
Een zonderlinge kluizenaar tegenover lui met een camera en licht- en geluidsapparatuur, en ieder gaat zijn gang: weinigen zullen het Wang nadoen. Schijnbaar beschikt hij over het talent om zich onzichtbaar te maken. Daar slaagt hij zelfs in ten overstaan van kleine meisjes. In Three Sisters uit 2012 schetst Wang een hallucinant, bijna vier uur durend portret van verwaarloosde kinderen in een bergdorp in de provincie Yunnan. Tien, zes en vier zijn ze, en het gros van hun dagen moeten ze het stellen zonder ouders of externe hulp. Moeder is een jaar of drie geleden met de noorderzon vertrokken, vader werkt in een afgelegen stad en komt zelden naar huis.
Wang ontmoette ook die personages geheel toevallig. “Het ging zo: ik was ontzettend onder de indruk van het boek Verhaal van een god van Sun Shixiang, een jonge schrijver die op zijn eenendertigste was overleden. Volgens mij is het een van de hoogtepunten van de hedendaagse Chinese literatuur. Omdat het een gefictionaliseerde autobiografie is, wilde ik zijn familie en zijn graf bezoeken. Maar het duurde tot na The Ditch voordat ik daar de tijd voor vond.”
“Het graf van Sun bevindt zich op een heuveltop. Toen we terugreden, passeerden we langs het dorp van de meisjes. Ik zag hen bij de weg spelen, ze intrigeerden me. We begonnen te praten en Yingying, de oudste, vroeg me mee naar huis. Terwijl ze aardappelen voor me kookte, vertelde ze dat zij en haar zusjes helemaal alleen waren. Het verhaal liet me niet meer los. Zodra ik fondsen voor een nieuw project had gevonden, ben ik teruggegaan.”
Wang registreert geduldig, respectvol, met gevoel voor detail en zonder dat hij ooit probeert de situatie een bepaalde kant uit te sturen. Hij komt op plekken die zelden worden gefilmd: een fabriek, een boerendorp en zelfs een psychiatrische instelling. Met de plannen om ‘Til Madness Do Us Part te maken – een film die vorig jaar uitkwam – heeft hij meer dan een decennium lang rondgelopen. Toen hij als beginnend cineast in een buitenwijk van Peking een afgelegen gebouw vol vreemde mensen aantrof, wilde hij er graag filmen. Maar de deuren van de instelling bleven voor zijn camera gesloten.
Wang bleef zoeken naar een vergelijkbare situatie.
Uiteindelijk kon hij in de herfst van 2011 aan de slag in een afgelegen oord in de provincie Yunnan. De toestemming werd geregeld door een vriend van een vriend. De dokters van het tehuis stonden achter de plannen. Ze wilden hun problemen onder de aandacht brengen en hoopten door de film meer financiële middelen los te wrikken van de overheid.
Zo’n tweehonderd mensen zitten in de instelling opgesloten. Geesteszieke moordenaars, zwervers en mensen met een mentale handicap delen zonder enig onderscheid de overvolle kamers. Vrouwen op de eerste verdieping, mannen op die erboven. Beter worden ze er niet. De ongedifferentieerde therapie beperkt zich tot drie dagelijkse maaltijden, twee medicatierondes en het sporadische bezoek van een familielid.
In de film is te zien hoe de ene patiënt overal zijn gevoeg doet, terwijl de andere tevergeefs smeekt om vrijheid. De camera verkent de tralies voor het balkon, de vieze muren in de kamers en de gêne van de bezoeker. Als geen ander weet Wang de verveling, de moedeloosheid en de monotonie te evoceren. En hij doet wat hij altijd doet: met een zeldzame mildheid en humanisme scherpstellen op de achterkant. Op de gehavende oorden en mensen die bijna niemand ziet.