Ze is een vreemd soort beroemdheid, de Palestijnse Israëlische Rauda Morcos (32). Toch sinds ze in 2003 dat interview heeft gegeven aan ‘s lands grootste krant, Yediot Acharonot (‘Het laatste nieuws’). Met haar foto, sigaret in de mond, als paginagrote opening van de weekendbijlage, en met als titel ‘Palestijnse, feministische lesbienne’.
Haar seksuele geaardheid kwam nochtans slechts in één paragraaf aan bod. Maar het kwaad was geschied. Of heel Israël per se moest weten met wie ze het deed, wilde haar moeder prompt weten. Erger nog was dat ze meteen haar werk als lerares bij risicojongeren verloor, en dat zelfs de meest progressieve Israëlische feministische organisaties haar bij sollicitaties afwezen.
Eén jaar en drie maanden bij pa en ma intrekken was de enige optie. Want waar moet je zonder centen heen? Maar ook daar was de geoute lesbienne niet welkom. In de winkel weigerde men Rauda te bestellen, het dorpscafé van haar broer raakte tal van klanten kwijt en in restaurants hield men op met eten als ze binnenkwam. En dagelijks, ja dagelijks, werd haar auto gevandaliseerd. “Maar wat me echt kapotmaakte”, zegt ze nu, “is dat mijn vriendinnen niet meer met met gezien wilden worden. Ze zouden voor lesbo’s versleten kunnen worden.”
Rauda Morcos heeft iets opgewekts en ondeugends, en een scherp gevoel voor humor. “In Kafr Yasif, in het noorden van Galilea, waar ik geboren ben, kent iedereen iedereen en is alles duidelijk. Of tenminste, zo lijkt het toch. Je groeit op met een welomschreven idee van wat er van je verwacht wordt.”
“Ik wed dat je over mijn seksualiteit wilt praten, over hoe en wat, en wanneer ik het wist.” Rauda lacht ontwapenend. “Het klinkt wellicht gek, maar als tiener voelde ik me tot niemand aangetrokken. Ik wist dat na de studies traditioneel het trouwen wachtte en de kinderen, maar dat idee stond me vreselijk tegen. Met mijn moeder heb ik het er vaak over gehad, dat dertig of vijftig jaar van je leven met dezelfde vent slijten me een marteling leek, maar zij deed dat oordeel af als van voorbijgaande aard. Je groeit wel op, meende ze. Vijf jaar met deze en dan de volgende, dat leek me wel wat, maar scheiden was in een anglicaanse gemeenschap als de onze niet meteen een optie.
“Als adolescent had ik vreemd genoeg geen seksuele gevoelens. Pas later werd ik me ervan bewust dat ik toen wellicht op de lerares Engels verliefd was, maar aangezien dat niet tot de mogelijkheden behoorde, drong het ook niet tot me door. Dat betekent niet dat ik geen vriendjes had. Jonge mannen als Jamal bijvoorbeeld, een advocaat met communistische ideeën. Hij verhuisde mee naar Tel Aviv toen ik er ging studeren.
“Die eerste drie maanden daar, toen de zomercursussen aan de universiteit van start gingen, huurde ik een kamer bij twee Arabische meisjes, die me meteen waarschuwden voor de andere huisgenote. Mijd haar, zeiden ze nadrukkelijk, ze is lesbisch. Het was, geloof ik, de tweede keer dat ik dat woord hoorde en het was in mijn hoofd synoniem met ‘afstotelijk, ongezond, onaanraakbaar.’ Ik herinner me hoe ik er met mijn zus aan de telefoon over praatte en dat ze tot mijn grote ontzetting koel reageerde met ‘en dan?’.”
“In diezelfde periode had ik een baantje in een restaurant in Tel Aviv, waar een Braziliaanse homoseksuele afwasser mijn allerbeste vriend werd. Hij is het die me aan mijn eerste liefde voorstelde, de flatgenote van zijn vriendje. Gail was een Zuid-Afrikaanse en ze flirtte met me vanaf het ogenblik dat ze me zag. Ik vertelde aan mijn vriend dat ik het wilde proberen, eens zien hoe het gaat met een vrouw. Hij antwoordde dat mensen geen muizen zijn en dat hij niet in experimenten geloofde. Ik moest doen, zei hij, wat ik voelde. Het was een klein zinnetje met grote gevolgen. Ik had immers nog nooit iets ‘gevoeld’, bij geen enkele mannenmond die ik had gekust.
“Het gebeurde korte tijd later tijdens een wandeling, Gail die zei dat ze me nu moest zoenen. Doe maar, antwoordde ik, en in de seconden die volgden leerde ik wat aantrekking is. Ik was er ondersteboven van en wilde dat het eeuwig zou duren. Mijn vriendje heb ik toen meteen vaarwel gezegd. Eindelijk, zei hij, ik wist het al veel langer dan jij. We zijn nog altijd vrienden, echt.
“Aan mijn zus wilde ik het het eerst vertellen, al was dat ook moeilijk. Ik vreesde dat ze me zou uitlachen, omwille van mijn eerdere reacties. Maar ze was juist ontzettend blij voor me, verheugd dat ik mezelf had gevonden. Die reactie maakte het verschil: ik gaf daarna geen moer meer om wat de rest van de wereld erover zou denken.
“Toen ik 25 was, vertelde ik het aan mijn ouders. Ik wilde zoals iedereen zijn, dingen met ze delen, niet langer geheimen hebben. Hen testen ook: aanvaard je me zoals ik ben of niet? En ik moest af van dat eeuwige gezeur van de gemeenschap over trouwen.
“Met mijn moeder maakte die outing deel uit van de hele discussie over de rol van de vrouw binnen het gezin, en dat ik het niet normaal vond dat vrouwen per definitie moeten schoonmaken of koffiezetten. Ze wist dat ik met geen enkele Arabische man zou kunnen leven en ze zei dat ze mijn seksuele geaardheid al kende. Met haar praten was het moeilijkste, ik wilde immers haar goedkeuring. Met mijn vader en mijn broer lag het anders: het werd hen meegedeeld en ze reageerden er niet op.”
“Waar mijn ouders nog het meest van wakker lagen, was van de reactie van de gemeenschap. Dochters worden verondersteld na hun studies terug te keren of minstens te emigreren. Als ongehuwde vrouw alleen wonen in Tel Aviv daarentegen, was geen aanvaardbare optie. Ik trok me daar echter geen barst van aan. Alleen op de school waar ik werkte, hield ik mijn seksualiteit verborgen. Ze vonden me zo ook al een freak.
“In 2000 begon ik in Lud met risicojongeren te werken. Interessant, maar moeilijk. Dat jaar vatte ook de tweede intifada aan na het bezoek van Sharon aan de Tempelberg en ik stelde me almaar dwingender de vraag waar ik thuishoorde. Een Israëlische zou ik nooit worden, ik kon zelfs de gedachte niet meer verdragen dat mijn vriendin Joods was. Wie slaapt er nu met de vijand?
“Het is op dat moment dat mijn zoektocht oprecht is geworden: ik moest holebi’s vinden waarmee ik een politieke, maatschappelijke visie kon delen. Een Russische lesbienne heeft me toen geholpen. Ik vond een Palestijns lesbisch koppel en via hen een e-maillijst van gelijkgezinden. Ik heb toen ook uiteindelijk de liefde van mijn leven ontmoet en heb samen met haar en enkele vriendinnen een groep gevormd. Die eerste keer, toen we in januari 2003 samenkwamen, praatten we negen uur aan een stuk. Het was als thuiskomen, grappen die niet uitgelegd hoefden te worden, een collectief geheugen dat niet verklaard moest worden. We schreven geschiedenis en we wisten het: hier wordt Aswat, de eerste Palestijnse feministische lesbische organisatie, boven de doopvont gehouden.
“In mei van dat jaar namen we deel aan een van de grote demonstraties tegen de Israëlische bezetting en tegen het geweld tegen vrouwen. Ik las er gedichten voor, het succes was enorm. Literatuurtijdschriften wilden selecties publiceren en verslaggevers vroegen om interviews. Daar is die ongewilde outing van gekomen. Maar uiteindelijk genereerde dat drama ook een hechtere band met mijn vader en moeder. Ze gingen inzien dat een lesbische dochter geen schande is. Ik ben geen dief, hoer of verslaafde. Maar juist trots op mezelf.”