De Iraaks-Nederlandse regisseur Mohamed al-Daradji (33) beleeft drukke tijden. Zijn film Son of Babylon komt volgende week uit en afgelopen weekend presenteerde hij in Brussel Iraq: War, Love, God and Madness, een documentaire over het draaien van zijn eerste film, Ahlaam. Dat debuut kwam er niet zonder slag of stoot: filmen in Bagdad bleek waanzinnig moeilijk en gevaarlijk.
‘Denk aan de duizenden mensen die naar je zullen luisteren’, zo hield mijn vader me als kind voor. Dat was een aantrekkelijke gedachte ja. Ik heb het er bij de projectie van mijn film Ahlaam in Bagdad in 2007 nog over gehad”, zo vertelt regisseur Mohamed al-Daradji, die in Brussel te gast is op het Millenium Documentary Film Festival. “Vader, ik heb een boodschap”, zei ik, “niet van religie, maar van hoop en liefde. Duizenden mensen zullen er naar komen kijken, je zult zien.”
“De vertoning voor 1.500 mensen had noodgedwongen plaats in een theaterzaal. Het geluid was vreselijk en over de projector wil ik het niet eens hebben. Maar de mensen huilden van ontroering toen ze mijn verhaal zagen over Ahlaam en twee andere patiënten van een psychiatrische instelling die twee dagen na de VS-invasie in maart 2003 werd gebombardeerd. Toen wist ik dat ik in Irak moest blijven filmen.”
Eenvoudig was het evenwel niet, zo mag blijken uit Iraq: War, Love, God and Madness, de documentaire die al-Daradji in 2010 maakte over het draaien van Ahlaam. Zijn in Bagdad achtergebleven ouders vonden het een vreselijk gevaarlijk plan. Er viel niet aan een camera te komen en een actrice vinden voor de rol van Ahlaam was al even onmogelijk. De jonge vrouw die uiteindelijk toestemde, stelde haar eisen: zowel haar echtgenoot als haar anderhalf jaar oude zoontje zouden permanent aanwezig zijn op de set en manlief moest ook de rol krijgen van haar verkrachter. In een contract moest ik beloven dat alles zou worden gefilmd op de vooraf afgesproken manier, zo niet zou ik een schadevergoeding van 2 miljoen dollar betalen. Stel je voor, ik had een filmbudget van amper 10.000 euro.”
Bom op binnenkoer
Het filmen zelf is gevaarlijk: voortdurend wordt de crew tegengehouden aan checkpoints de ene keer zegt de crew dat ze voor Al Jazeera werken, op andere momenten beweren ze dat ze filmstudenten zijn die aan een liefdesverhaal werken. “Een gewoon mens liep al voortdurend gevaar, maar voor ons gold dat dubbel. ‘Film waar je wilt’, zei mijn moeder, ‘maar niet in dit godvergeten land.’ Ik probeerde er haar van te overtuigen dat het allemaal best meeviel, maar veel indruk maakte dat niet. ‘Luister jongen’, zei ze, ‘we kunnen niet nog meer tragedies hebben.’ Luttele maanden eerder hadden we ons 10-jarige neefje verloren, toen er een bom op de binnenkoer viel. En tal van vrienden en bekenden waren onderhand gestorven.
“Het is aan haar dat ik dacht toen we op 16 december 2004 in de val liepen. We waren aan het filmen in de Haifa-straat, die door de Amerikanen de dodenweg werd genoemd omdat het er zo onveilig was. In die tijd ging het nog niet om losgeld. Doorgaans werden de slachtoffers meegenomen, gemarteld, vermoord en dan in de Tigris gegooid. Ons kantoor was vlak bij de rivier, we hadden de politie er al veel lijken zien uit vissen.
“Het was een Al Qaidagroep die ons ontvoerde. Ze blinddoekten ons, namen ons mee naar een onbekend oord en ranselden ons af. Een van de crewleden kreeg een kogel in het been. De mishandelingen hielden enige uren aan, ik had het gevoel dat we een ding waren geworden, om op te schoppen, om zich aan te vergrijpen. Het is moeilijk om te beschrijven. Je verkeert in een toestand van shock. Er is geen tijd om na te denken, je reageert, zoekt een uitweg, probeert psychisch overeind te blijven.”
Het liep goed en niet goed af. De vier gijzelaars werden meegenomen naar de oever van de Tigris, waar de oudere make-upartiest de anderen de opdracht gaf hun laatste gebed te doen. In de verte weerklonken politiesirenes, die dichterbij leken te komen. De mannen baden snikkend, wachtend op de kogel. Die er niet kwam.
“Wellicht waren het de sirenes die hen deden vluchten. We krabbelden recht, ontdeden elkaar van de blinddoek en probeerden vruchteloos een auto tegen te houden. We zagen er verschrikkelijk uit, met onze bebloede, blote bovenlijven en gescheurde broeken. Uiteindelijk was een taxichauffeur bereid om ons naar het dichtstbijzijnde hospitaal te brengen, waar de kogelwonde van onze collega werd verzorgd. Even later kwam een van de dokters aan wie ik het verhaal had gedaan, met een groep gewapende mannen terug. ‘Die moet u hebben’, zei hij. Ik kon mijn oren niet geloven. Andermaal werden we geblinddoekt en afgevoerd, nu naar een grote grafkelder op een begraafplaats.
“Het probleem was dat we geen idee hadden wie deze mannen waren. Moesten we zeggen dat we soennieten waren, of sjiieten, voor of tegen Saddam Hoessein? Op die manier proberen gijzelaars immers hun overlevingskansen te vergroten, alleen wisten we dit keer niet voor wie we ons moesten uitgeven. Halverwege de nacht hebben die mannen ons aan de Amerikanen overgedragen, ze zeiden dat we filmpjes voor Al Qaida maakten. Gelukkig heb ik toen kunnen bewijzen dat ik de Nederlandse nationaliteit had, waarop de ambassade werd ingeschakeld. Dat paspoort heeft me gered.”
Nederland? “Ja, ach, het is een lang verhaal. Over hoe ik gepassioneerd raakte door theater, film en literatuur en hoe de ijzeren hand van de dictator de keel van mijn lievelingsneef en beste vriend dichtkneep omdat hij zogenaamd een opposant was. Toen wist ik dat ik het land uit moest. In 1995, op mijn achttiende, vluchtte ik naar Nederland, waar ik politiek asiel kreeg en ging studeren.
“Ik had in Europa films kunnen maken en iedereen die me hoorde zeggen dat ik meteen na het behalen van mijn diploma in 2003 naar Bagdad wilde om te filmen, verklaarde me gek. Vier maanden na de VS-invasie kwam ik er aan, met het scenario voor Ahlaam in mijn hoofd.
“Het was een waar gebeurd verhaal, ik zag het in Groot-Brittannië op de tv. Een waanzinnig meisje in een witte jurk, ze sprak een onbestaande taal. Die nacht heb ik van haar gedroomd. Wie is de ware krankzinnige, vroeg ik me de volgende dag af, het regime van Saddam Hoessein, dat ons tot onvrijheid veroordeelde, de Amerikanen die dood en vernieling zaaiden, de milities die onschuldigen vermoordden? Of mensen als Ahlaam, gekken die door het bombardement gedwongen werden op straat rond te zwerven? Ik moest absoluut in Irak filmen, om met mijn volk datgene te delen wat Europa me had gegeven: inzicht in cultuur, een onwrikbaar geloof in mensenrechten. Het was ook nodig om het beeld tegen te spreken dat de internationale media van Irak schetsten in hun nieuwsjournaals. Toegegeven, de confrontatie was bikkelhard: ik herkende de stad waarin ik was opgegroeid nog nauwelijks. De straten waren verlaten, veel gebouwen vernield. En het leek wel alsof de menselijkheid was vermoord.”
In 2006 werd zijn debuutfilm internationaal gunstig onthaald en twee jaar later keert al-Daradji terug voor een nieuwe film, Son of Babylon, die volgende week in de Belgische bioscopen te zien is. “Ik had mijn les geleerd: zonder afdoende veiligheidsmaatregelen viel er niet te werken, zeker niet nu we het verhaal over een moeder en haar zoon die in de Iraans-Iraakse oorlog sneuvelt, in zeven steden zouden filmen. Er was een gigantische organisatie voor nodig maar uiteindelijk kreeg ik het voor mekaar dat het ministerie van Defensie voor onze veiligheid in zou staan. Dat was in 2004 onmogelijk: je had toen niet eens een Iraakse regering of troepenmacht.”
Eén miljoen vermisten
Aan de film is ook een hele campagne gekoppeld, omtrent de zoektocht naar de maar liefst één miljoen Iraakse burgers die vermist zijn. Door het regime van Saddam Hoessein of door de oorlog die volgde.
“Het wordt een kolossaal werk om de identiteit te achterhalen van de slachtoffers in de meer dan 300 massagraven die ondertussen zijn ontdekt. Maar ik maak me sterk dat we in september het akkoord zullen kunnen tekenen met de regering, waarmee het project echt kan starten.”
Ondertussen legt al-Daradji de laatste hand aan een documentaire over 32 weeskinderen. Is het nu makkelijker werken in Irak? “Ja, in zeker opzicht wel, al is niemand ooit echt veilig. Vorig jaar raakte mijn schoonbroer vermist, toen ik vorige maand in Irak was, werden er op één dag 22 mensen vermoord en tussen mijn huis en mijn kantoor passeer ik 25 checkpoints. Daardoor leef je anders. Je plant niet vooruit, er is alleen vandaag en hooguit morgen. Om mezelf moed in te spreken, lees ik over de heropbouw van Europa na WO II. Dat is ook niet in één keer gegaan, er was tijd nodig om tot dit fantastische resultaat te komen.”