De Syrische klarinettist Kinan Azmeh (41) behoort tot de meest gevierde virtuozen van dit moment. Met de Chinees-Amerikaanse componist en cellist Yo Yo Ma, de Chinese pipaspeelster Wu Man en de Iraanse kamancheh-speler Kayhan Kalhor vormt hij de kern van het Silk Road Ensemble, dat vorige maand met ‘Sing me Home’ een Grammy Award won.
Officieel woont de muzikant in Brooklyn, maar hij is al een jaar of tien haast permanent op reis. Azmeh concerteert in de beste zalen ter wereld, componeert muziek voor (kamer)orkesten, films en dansvoorstellingen en heeft tien albums en vijf ensembles op zijn naam. Als kunstenaar is hij een bruggenbouwer, een man die jazz met klassiek en oosterse weemoed versmelt en die je garandeert dat ‘Mozart een Syriër had kunnen zijn’.
Hij ziet de wereld als één groot artistiek speelplein, er zijn geen schotten tussen muzikale tradities, alleen goede en slechte muzikanten. ‘Zo is het altijd al geweest. Ik weet nog dat mijn ouders vele jaren geleden van een reis naar Hongarije thuiskwamen met de platen van twee klarinettisten, Bela Kovacs en Ernő Kállai Kiss. Een klassieke meester versus een man met een weergaloos zigeunerrepertoire. Ze klonken me allebei meteen vertrouwd in de oren. Het gaat immers om wat een artiest wil zeggen en hoe goed hij daarin slaagt, ongeacht het medium of de traditie waarin hij werkt’.
Precies om die reden heeft Azmeh een hekel aan de term ‘westerse’ klassieke muziek. ‘Pure muzikale tradities’ zijn een verzinsel, er zijn altijd veel meer invloeden dat je aanvankelijk zou denken. En kijk naar mij, een Syrische klarinettist. Mijn instrument ontstond in de driehoek tussen Frankrijk, Duitsland en Rusland en was tot voor de twintigste eeuw in de Arabische wereld onbekend. Om god weet welke reden kende de klarinet veel succes in de Balkan en in Armenië maar ze kwam nooit voorbij het zuiden van Turkije. En toch is die houtblazer mijn expressiemiddel bij uitstek geworden en doe ik er allerhande zogenaamd ‘niet-westerse’ dingen mee’.
Dat Azmeh uitgerekend dit instrument leerde bespelen, heeft met zijn linkshandigheid te maken. ‘Mijn ouders, een ingenieur en een oncologe, hielden veel van muziek en vonden dat hun twee kinderen een instrument moesten leren spelen. Dat hoorde bij wat zij ‘een goede opvoeding’ noemden. Als jongetje van zes had ik de keuze tussen piano en viool. Ik associeerde muziek toen ook al met reizen, piano leek me daarom niet handig. Alleen was mijn rechterhand niet behendig met de vioolstok.
‘Mijn vader nam dat heel ernstig. Hij heeft de kwestie toen schriftelijk voorgelegd aan de redactie van de Encyclopedia Brittanica, zo ging dat in die pre-internettijden. ‘Uw zoon zou de viool in theorie ook linkshandig kunnen bespelen’, zo luidde het keurige antwoord een paar weken later, ‘maar elke deelname aan een orkest moet daarbij worden uitgesloten. Het kind zou andere muzikanten immers kunnen verwonden met zijn vioolstok. Een andere optie bestaat erin te kiezen voor een neutraal instrument, zoals de klarinet bijvoorbeeld’.
Verlegen jongetje
Azmeh herinnert zich zijn jeugd als een zorgeloze tijd. ‘Als jong kind was ik erg introvert, de leraars vonden het zorgelijk dat ik altijd alleen in een hoekje van de speelplaats stond. In die jaren was mijn instrument mijn beste vriend. Maar tegen de tijd dat ik dertien was, had ik een ware transformatie ondergaan. Zou het door de groeispurt komen, door het feit dat ik begon te tennissen en ook nog tot tweemaal toe het hoofdstedelijke toernooi won? Joost mag het weten, maar ik geloof wel dat ik daar zelfvertrouwen door kreeg en concludeerde dat het loont om je in te spannen. Wie hard werkt, slaagt in wat hij wil doen, dat geloof ik nog steeds’.
Aangemoedigd door zijn ouders besluit de jonge Azmeh een beurs aan te vragen voor een buitenlandse muziekstage tijdens de zomer. ‘Het lukte, ik was 16 en kon naar Boston en New York. Twee dingen herinner ik me van die reis: dat de Amerikaanse natuur veel groener is dan de onze, en dat New York over een merkwaardig eigen geluid beschikt, een permanent bruisen dat je opmerkt van zodra je ‘s ochtends de ogen opent.
‘Die eerste keer Amerika bezorgde me geen cultuurschok. Mijn ouders namen mijn zusje en ik immers wel vaker mee naar het buitenland op vakantie. Ze wilden dat we ook de niet-Arabische wereld leerden kennen.
‘We kregen een liberale opvoeding, thuis bestonden er geen religieuze of politieke taboes. Verschilden we daarin van andere gezinnen? Niet persé, Damascus was fundamenteel erg divers. Binnen de meeste families had je evengoed vrome gelovigen als overtuigd seculiere mensen. Je leerde sociaal flexibel te zijn, en je gedrag aan te passen aan de context. Dat gaat over kleine, alledaagse dingen. Zo hielden wij ons niet aan de ramadan, maar daarom hoefden we onze broodjes toch niet voor de ogen van de vastenden op te eten? Door een ander te respecteren, doe je jezelf geen geweld aan, wel integendeel’.
Na de middelbare school wilde Azmeh twee heel verschillende kanten op. Zijn liefde voor fysica dreef hem naar een studie elektronisch ingenieur aan de universiteit van Damascus, zijn klarinet deed hem dromen van een toekomst als muzikant. ‘Ik wilde die twee het liefst combineren, en dus vroeg ik na mijn afstuderen nog een studiebeurs aan voor MIT, in Boston’.
Het feit dat hij op zijn 22ste de eerste Arabische muzikant was die in Moskou de Internationale Competitie Nikolaï Rubinstein won, gaf de jonge klarinettist vleugels. Hij kon naar de Newyorkse Juillard School voor Drama, Dans en Muziek, waar hij eerst een master en later ook nog een doctoraat haalde.
‘Ik woon nu onderhand 16 jaar in de VS en toch was het nooit de bedoeling om mij daar te vestigen. Tot op heden vind ik dat geen aanvaardbare gedachte. Je kan niet zomaar een streep trekken onder je verleden, je identiteit. Wie ben ik nog, als ik die verlies? Ik heb altijd geprobeerd om zo vaak mogelijk te werken in Libanon, Jordanië en Syrië. Dat is thuiskomen, een mens heeft zijn eigen land, cultuur, taal, eten en vertrouwde omgeving nodig.
‘Tegen eind 2010 was ik klaar voor de definitieve terugkeer naar Damascus. De talrijke internationale concerten hadden me in staat gesteld om geld opzij te leggen, waarmee ik een erg bescheiden appartement in de oude binnenstad van Damascus kocht. Anderhalve kamer, zoiets, en helemaal te renoveren’.
Een paar maanden voor het begin van de Syrische revolutie vertrekt Azmeh naar Damascus. ‘Als ik er nu aan terugdenk, dan lijkt het een macabere grap. Ik zie mezelf nog muren schilderen, nieuwe electriciteitsleidingen leggen, mijn eigen kleine woonst opknappen. En toen begon het. De demonstraties, het geweld, de verdwijningen. Veel van mijn vrienden vertrokken, maar ik was niet bereid om mijn biezen te pakken. Ik wilde geloven dat er gauw een einde aan zou komen, dat wat in Tunesië en Egypte mogelijk was gebleken, ook bij ons stond te gebeuren. Tegen het einde van 2011 was die hoop vervlogen.
Ik was in juli 2012 voor het laatst in Damascus. Besefte ik dat toen? Uiteraard niet. Ik kan het nog steeds niet bevatten en weet niet of dat ooit anders zal zijn. Er is maar één thuis, mentaal kan je die niet opgeven. Dat is ook de reden waarom mijn ouders gebleven zijn. Ze hebben de voorbije jaren tussen Damascus en New York gependeld. Een paar maanden daar, enige tijd bij mij, een aantal weken bij mijn zusje, die onderhand ook in de VS woont.
‘De verkiezing van VS-president Donald Trump dreigt dat nu allemaal flink moeilijker te maken. Zijn eerste verbod hield zelfs in dat green card-houders als ikzelf het land niet meer in mochten. Na 48 uur is dat veranderd, maar even leek het alsof mijn hele leven op losse schroeven stond. Ik bevond me in Europa toen het verbod werd uitgevaardigd en dacht meteen aan mijn collectie instrumenten in Brooklyn. Zou ik die ooit terugzien? Maar meteen dwing je jezelf dan om ook dat te relativeren. In vergelijking met wat mijn land overkomt, is dit natuurlijk peanuts’.
‘Mensen vragen me vaak of de oorlog mijn muziek heeft veranderd. Het is veel meer dan dat. De omvang van wat er sinds maart 2011 is gebeurd, laat zich niet in woorden vatten. De helft van de bevolking is binnenlands ontheemd of de grens over gevlucht, een half miljoen mensen verloor het leven. Dat zijn 500.000 families met wie het nooit meer goed komt. En cijfers zeggen eigenlijk volstrekt niets.
‘Hoe geef je in die context zin aan je eigen kleine leven, dat fundamenteel onbeduidend is? Het is een vraag die me de voorbije jaren vele nachten heeft wakker gehouden. Sommigen zeggen dat kunst een spiegel moet zijn voor de realiteit, anderen geloven dat artistieke creaties een mentale veilige haven dienen te zijn, een plek waar dood, pijn en verdriet niet kunnen komen. Voor mij is muziek de ruimte waarin ik die gevoelens kan uitdrukken die ik me in het dagelijkse leven niet kan permitteren.
‘Toen de revolutie begon, ervaarde ik voorheen onbekende emoties. Een heel jaar lang heb ik geen muziek gecomponeerd. Ik wist niet wat ik moest uitdrukken, kon het allemaal niet rijmen. Gaandeweg zag ik in dat de opstand wortelde in de absolute noodzaak van gewone burgers om zich te uiten. Ik besefte dat ik het geluk had over een taal te beschikken waarin dat ongebreideld kon. Muziek is immers de ultieme uitdrukking van vrijheid. Dat besef gaf me een nieuwe verantwoordelijkheid.
‘In dat opzicht was de revolutie een inspiratiebron. Zoveel mensen vonden plots de moed om de dingen te doen die ze nooit hadden gedurfd – in films, theaterstukken, graphic novels. Alles wat zolang zorgvuldig was opgeborgen, brak door de boeien van de angst heen. Dat is een erg hoopvolle ontwikkeling. In de kunst van de Syriërs die nu over alle continenten zijn uitgewaaierd, zitten de kiemen van de natie van de toekomst. En het is fijn te beseffen dat je zelf een klein stukje bent van die grote puzzel.
‘Maar de oorlog zadelt je als muzikant en kunstenaar ook met een nieuwe uitdaging op. Je gaat je afvragen of mensen van je werk houden omdat je uit dat vervloekte land komt of wegens de intrinsieke kwaliteiten van je werk’.
Azmeh herinnert zich hoe hij jaren geleden in kleine Amerikaanse steden speelde. ‘Het gros van de aanwezigen wist niet waar Syrië lag op de wereldkaart. Nu gaat er bij het uitspreken van de naam van mijn land een huivering door het publiek. Pijnlijk is dat, zelfs al stoelt het op goede bedoelingen. En dus ga je harder werken, om absoluut uit te sluiten dat je succes wortelt in medelijden’.
Velen vragen hem of hij optimistisch is over een spoedig einde van het conflict. Hij zegt dan dat zijn antwoord van dag tot dag verschilt. Niet wegens de gebeurtenissen, maar naargelang zijn eigen gemoedsgesteldheid. ‘Soms zie ik alleen de verwoesting, de mentale scherven, de afgerukte ledematen van kinderen. Hoe kan je vrede bouwen op dat inferno? Op andere momenten ben ik ervan overtuigd dat het einde nabij is en dat dit afschuwelijke verhaal zal eindigen met gerechtigheid. Dan lees ik verhalen over andere oorlogen, en hoe er uiteindelijk genoegdoening kwam, moest komen. Het lijden was te groot geweest om zonder meer te worden opgeborgen. Ik weet het, er zijn ook veel voorbeelden van onrecht dat eeuwig onbestraft bleef, dat verder ging zweren en naar nieuw geweld leidde. Ik kan alleen maar hopen dat ons een ander lot wacht’.
In Brussel komt Azmeh spelen aan de vooravond van de eerste verjaardag van de aanslagen, op een herdenkingsconcert met het Syrian Expat Philharmonic Orchestra. Het 70-koppige gezelschap werd in 2015 opgericht door Raed Jazbeh, een contrabasspeler, die twee jaar eerder in Duitsland aankwam. Hij en alle andere muzikanten die in de EU op betere tijden wachten, zien het als hun morele taak om schoonheid te creëren, als antidotum tegen de culturele destructie die zich momenteel in Syrië voltrekt. ”Jazbeh en het hele orkest vechten op hun manier voor vrede, door datgene te doen waarin ze het best zijn. Daarom vind ik het zo belangrijk om met hen te werken en het doet me veel plezier dat ze een van mijn stukken brengen’.
Doet de aanleiding voor het concert ertoe? Hij vindt van wel. ‘Artistiek moet je je voor een dergelijk event 200 procent geven, vind ik. Uit respect voor de slachtoffers. Bovendien besef je dat er een andere dimensie is, dat je werk daar op dat podium ook een symbolische waarde heeft. Tegelijk wil ik mensen niet verenigd zien in de tragedie. Of beter: dat mag niet het enige zijn dat ons verbindt’.