Afgelopen week verloor de Zuidafrikaanse fotograaf Joao da Silva zijn beide benen in Afghanistan. Een paar jaar geleden schreef hij samen met Greg Marinovich het onwaarschijnlijke boek ‘The Bang Bang Club’. Ik interviewde Marinovich bij die gelegenheid. Hierbij een herneming van dat interview (dat niet over da Silva gaat, maar wel over wat wat zij beiden vinden/vonden):
Oorlogsfotografen zijn bepalend voor het collectieve geheugen. Ze geven ons iconen voor conflicten die anders wegzakken in de vergetelheid. Het Vietnamese meisje met de brandende rug, de Chinese man die alleen de tanks tegenhield, de gehurkte, brandende Zuid-Afrikaan. En het werkt ook andersom: waar niet op is scherpgesteld, dat is haast niet gebeurd. Oorlogsfotografen doen dienst als de ogen van de wereld, maar over diegene die kijkt, weten we zo goed als niets.
Greg Marinovich (°1962) blank en Zuid-Afrikaan, behoorde tot eind jaar negentig tot dat clubje, onderhand maakt hij documentaires over post-conflict-situaties, als niemand nog kijkt.
Hij zag het gros van de gruweloorden: Zuid-Afrika, Kroatië, Bosnië, Somalië, Tsjetsjenië, Angola, Kongo, Rwanda, Mozambique, Lesotho. Uiteindelijk kapte hij ermee. Na vier schotwonden en drie dode vrienden.
Samen met collega Joao Silva schreef Marinovich ter afscheid het autobiografische The Bang-Bang Club, een openhartig, onwaarschijnlijk boek. Over hoe het begon, in 1990, met de Zuid-Afrikaanse Hostel-oorlog, die in minder dan een half decennium tijd aan 14.000 burgers het leven zou kosten. Drie ANC-doden voor elk Inkatha-slachtoffer, en een blank minderheidsregime dat als opdrachtgever en financier van de terreur nagenoeg geheel buiten schot blijft.
Maronivich’ boek gaat over het Zuid-Afrika van begin jaren negentig, maar ook over een stel bevriende oorlogsfotografen. Het is een verhaal van voyeurisme, adrenaline, nieuwsgierigheid, ethiek, roem, centen en angst.
“Ik zou het niet meer kunnen”, zegt hij, “niet meer willen ook. Voor mij geen Irak. Na tien jaar heb je het gehad, geloof ik. Er zijn alleen nog variaties op een thema.
“Ik ben er destijds zo’n beetje ingevallen. Ik was toen een blanke jongen van eind in de twintig, goddeloos, bang en verward sinds de dood van mijn moeder, bijna tien jaar eerder. Ik had nooit iets anders gekend dan de apartheid. Ik wist dat er een ziekte door onze maatschappij waarde, maar realiseerde me de omvang ervan niet. Zoals de meeste blanken van mijn generatie merkte ik de situatie waarin zwarten zich bevonden, niet op. Ik zag hen alleen als schoonmakers en tuiniers en leek blind voor het verschil tussen onze voorsteden met prettige tuinen en hun vreselijke townships, waar ze algauw hun leven niet meer zeker waren.
“Ik voelde me vaag tot fotografie aangetrokken, of moet ik zeggen dat ik doorhad dat er geen betere vergunning voor nieuwsgierigheid is dan een camera bedienen?”
Bloed en zweet
Marinovich herinnert zich nog de eerste bang bang. 17 augustus 1990, het slachtoffer was een etnische Pondo die voor een (doorgaans het ANC-steunende) Xhosa werd aangezien. Het gebeurde in het Sowetaanse Nancefield Hostel, een van die grote, smerige constructies waar in meerderheid Zulu-boerenjongens eeuwig tijdelijk verblijven. Die hostels zijn oorden met vooral veel te veel mannen, veroordeeld tot een penibel bestaan en minder dan twee vierkante meter persoonlijke ruimte.
De Inkatha-leden dachten dat de Pondo een spion was en maakten hem af als een beest. “Ik hoorde geluiden die ik nog nooit had gehoord”, schrijft Marinovich, “staal dat in vlees dringt, en hoe stokken een schedel breken. Ik voelde afschuw. Een stem in mijn hoofd schreeuwde dat dit niet kon gebeuren. Maar ik was me net zo goed bewust van wat ik deed als fotograaf als van de geur van het bloed van de Pondo en het zweet van de moordenaars.”
Op die dag begint een carrière als freelancer voor het Amerikaanse persbureau AP. Het duurt nog geen jaar of Marinovich wint de Pulitzer-prijs met zijn foto’s van necklacing: het in brand steken van mannen die in veel gevallen al zwaargewond waren.
Nobele oorlog
“De bang bang was een weg naar een eigen huis en een comfortabele financiële situatie. Maar dat niet alleen. Er is ook die aantrekking van het morbide, het feit dat je mensen in hun extreemste gedaante ziet. Dat je ziet wat ze verblindt, wat ze reduceert tot één enkele overtuiging. Het is verschrikkelijk én opwindend, leuk en misselijkmakend tegelijk. En het heeft iets dwangmatigs: geweldscènes zijn zulke extreme momenten van leven dat ze verslavend werken.
“Sommige oorlogsfotografen zullen je vertellen dat ze zich moreel verplicht voelen, dat ze de ogen maar bovenal het geweten van de wereld zijn. Absolute onzin. Laat ons eerlijk zijn: we hebben nog nooit zoveel gezien en geweten als nu. Haast geen oorlog ontsnapt aan de camera. En tegelijk was geen enkel tijdvak moorddadiger dan het onze. Met andere woorden, foto’s en beelden veroorzaken geen wapenstilstanden. En toch, je moet blijven geloven dat het feit dat je de dingen vastlegt een verschil maakt, anders blijf je dit werk niet doen. Het geld alleen houdt je niet op de been.
“Er zijn zo weinig nobele oorlogen. Het Zuid-Afrikaanse was een van de weinige duidelijke conflicten van goed tegen kwaad, een van de zeldzame oorlogen ook waarin de helden niet fundamenteel ontaardden. Daarmee bedoel ik niet dat er geen excessen waren – denk maar aan de necklacing – maar de top van het ANC was daartegen. En in essentie bleef het ANC ondanks alle duistere, vuile manoeuvres van het apartheidsregime en zijn Inkatha-lakeien op het rechte pad. Geen zelfmoordbommen, geen vliegtuigkapingen, geen blinde terreur.
“Ik herinner me eigenlijk slechts één andere ‘nobele’ oorlog: de Tsjetsjeense, in de eerste jaren toch: duidelijk goede Tsjetsjenen tegen binnenvallende Russische klootzakken. Maar ondertussen is het daar ook al anders. De wereld heeft de Tsjetsjenen laten stikken, het conflict is gecriminaliseerd en het islamisme arriveerde. Dat zie je ook altijd: als conflicten blijven aanslepen, dan verzieken ze.
“Als je zoals ik jaren in de bang bang zit, ga je patronen herkennen. Altijd weer zie je diezelfde idiote politici die geen ene moer geven om de burgers die ze bestieren. Ze denken alleen aan de macht, als instrument voor het grote zakkenvullen en het vereffenen van alle rekeningen. En rond hen: de profiteurs, die in de schaduw dik en rijk worden, en voor wie de oorlog nooit lang genoeg kan duren.”
Fijn moorden
“Oorlog is ook een grens: hij verdeelt mensen in zij die het meemaakten en zij die het bespaard bleef. De laatsten kunnen zich niet echt in de eersten verplaatsen, de eersten worden nooit meer zoals voorheen. Gesteld dat je zelf ongedeerd blijft tijdens een conflict (waar op zich veel geluk en wijsheid voor nodig is), dan nog is dat complete verlies van controle over je bestaan ondraaglijk. Alles is voortdurend mogelijk, veilig bestaat niet meer en je kunt er niets aan doen. Aldus raken mensen hun fundamentele geloof in de mens kwijt. Vaak slagen ze er ook achteraf, als de wapens allang zwijgen en collectief tot vergeten wordt gemaand, niet meer in om dat vertrouwen te herstellen.
“Dat geldt voor burgers, voor slachtoffers, maar evengoed voor daders. Ze proberen zichzelf en de rest wijs te maken dat ze geen keuze hadden, dat ze alleen bevelen opvolgden, dat het om zelfverdediging ging. Maar ondertussen hebben studies aangetoond wat elke oorlogsfotograaf u zal vertellen: dat mensen moorden fijn vinden. Dat het hen een plezier lijkt te verschaffen dat op seks lijkt, verslavend haast.
“De bang bang heeft me minstens hiervan overtuigd: dat mensen altijd keuzes hebben. Toegegeven, het zijn geen simpele keuze tussen goed en kwaad. Doorgaans moet je kiezen tussen tussen slecht en nog slechter. Kosteloos en pijnloos zijn de meeste dilemma’s evenmin, maar mensen hebben een keuze, ze zijn actor, ze zijn verantwoordelijk.”
En de kinderen dan, bijvoorbeeld, die in Noord-Oeganda door het Verzetsleger van de Heer (LRA) worden gekidnapt op school, om te worden ingelijfd als kindsoldaten? Weglopers worden gemarteld en vermoord, als voorbeeld voor de rest. Welke keuze hebben die jongens en meisjes? “De keuze tussen slachtoffer en dader, uiteindelijk. En inderdaad: dan kiezen de meesten voor het daderschap.”
Emotionele onsterfelijkheid
De fotograaf neemt daarin een heel aparte positie in: hij is getuige van een situatie waarin deze of gene partij zwaar betaalt, terwijl hijzelf ongedeerd blijft. Bovendien aanschouwt hij de oorden van dood, wanhoop en misère slechts tijdelijk en vrijwillig, en er wacht hem bovenal een behoorlijke cheque voor de foto’s van andermans gruwel.
Het moet gezegd, ongevaarlijk is zijn werk niet. Marinovich raakte vier keer (zwaar)gewond, en verschillende van zijn vrienden werden doodgeschoten. “Als je ernstig gewond raakt”, zegt hij, “overschrijd je een bepaalde grens. Kijk, rationeel weet je dat je dood kunt gaan, maar emotioneel accepteer je dat niet. Tot je geraakt bent, jij, maar ook je geloof in je onsterfelijkheid. Er is voorgoed een gat geslagen en door dat gat stroomt de angst binnen. Tot die overweldigend wordt en je niet meer goed kunt functioneren. Angst is een slechte motor, je kunt er dan beter mee kappen.”