Woord vooraf
De jeugd is een kort seizoen. En voor Imad, Maryska, Ibrahim, Raza, Dinesh, Sabo, Jacob en Benjamin geldt het dubbel. Ze zijn aan- gespoeld, gestuurd, ontkomen of weggejaagd. Jacob, Raza en Dinesh ontvluchtten de gruwel van de oorlog in Soedan, Afgha- nistan en Sri Lanka. Imad en Benjamin werden uitgespuwd door de genadeloze straten van Ghana en Marokko. Maryska en Ibra- him gingen lopen voor de toorn van hun moorddadige vaders in Oekraïne en Guinee. En de kleine Sabo raakte vast in het net van zijn familie van Syrisch-Koerdische verzetsstrijders.
Begin jaren negentig werden de zeven jongens en één meis- je onder een andere hemel geboren maar nu zijn het onze kin- deren. Het zou de oogst van één dag kunnen zijn, van een wil- lekeurig etmaal. Gemiddeld om de drie uur arriveert er immers een kind zonder ouders in ons land. Dag in dag uit, in totaal zo’n 1600 in de eerste zes maanden van 2011.
Moederziel alleen komen ze hier aan. Sommigen worden door smokkelaars achtergelaten op de stoep van de Dienst Vreemdelingenzaken. Anderen dwalen rond in de transitzone van de luchthaven of worden in de Antwerpse haven als ver- stekelingen overgedragen aan de autoriteiten.
Er zijn er die naast de snelweg lopen of die worden opge- merkt door toeristen die picknicken op het parkeerterrein van een pompstation. Brussel-Zuid is de eindhalte van de Eurolines- bussen uit het zuiden en van de jongeren die worden onder- schept als ze de Eurostar naar Londen willen nemen.
Straathoekwerkers en werknemers van ngo’s vinden niet- begeleide minderjarigen in de wachtzalen van hun organisatie of worden ingelicht over kraakpanden waar ze de grond delen met volwassen onbekenden. En een enkele keer worden deze kinderen ook in parken en plantsoenen aangetroffen. Stilletjes wachtend op een bankje. Zonder bagage, geld of plan.
Hoe lang de weg ook was, het lot en de geldende internatio- nale verdragen hebben deze jongens en meisjes nu aan ons toe- bedeeld. Minstens tot hun achttiende hebben ze recht op onder- dak, gezonde voeding, scholing, ontspanning en juridische en psychologische bijstand in ons land. De overheid doet wat ze kan, maar wordt overweldigd door de groeiende aantallen nieuwkomers. Daardoor is het vinden van voldoende voogden en opvangplaatsen een almaar lastiger klus.
In de hoofden van sommigen wordt onze welvaart bedreigd door een vloedgolf van gelukszoekers en pechvogels uit ver- pauperde of oorlogszuchtige naties. Anderen zien het als onze ethische plicht om de grenzen van Fort Europa onvoorwaar- delijk open te stellen.
Wat echter opvalt is dat de stem van zij die vluchtten of ver- dwaalden zelden genuanceerd wordt gehoord. Er is in onze kleine, zelfgenoegzame blanke wereld tijd noch plaats voor hun verleden en dromen. Haast nooit wordt er gepeild naar hun angst en verdriet, hun zelfspot en beperkingen, hun zins- begoocheling of spijt. En aldus zijn ze geen verantwoordelijke actoren maar speelballen van het lot. Ze worden ontmense- lijkt, teruggebracht tot een zaak van papieren, kansen en cen- ten. Dit boek moet daar een antwoord op zijn en geeft met de verhalen van Imad, Maryska, Ibrahim, Raza, Dinesh, Sabo, Jacob en Benjamin het woord aan zij die altijd zwijgen.
Vroeger is een ander land. Hier begint hun nieuwe leven, maar de start is morsig, de teerling al geworpen. Verkrachting, moord, oorlog, verraad, familiaal geweld, drugs en dakloos- heid — geen van de plagen die de menselijke soort teisteren, werd deze kinderen bespaard. Ze brachten het er levend van af, maar niet zonder kleerscheuren en de verhalen die hun dagen overschaduwen, zijn groter dan henzelf.
Zo goed en zo kwaad als dat gaat, proberen ze die in hun hart te begraven. De elfjarige Sabo geeft korte, vage antwoor- den op vragen over thuis of vroeger en reageert geprikkeld als naar zijn gevoelens wordt gepeild. Neen, hij mist zijn ouders en zijn broertjes niet. Het verblijf in het Anderlechtse centrum verloopt prima en naar zijn geboorteland wil hij nooit meer terug. Alles van vroeger is niets, twee jaar na zijn aankomst in Bel- gië zegt de jongen het zonder verpinken.
De meeste niet-begeleide minderjarigen wensten dat hij gelijk had. Ze willen vergeten, verdringen, ontkennen, minimaliseren. Maar dan gaan bij de Sri Lankaanse Dinesh de hersenen hape- ren. De Guineese Ibrahim schaamde zich zozeer over de over- tocht in een gammele pirogue, dat hij erover loog tijdens het interview op het Commissariaat Generaal voor de Vluchtelin- gen en de Staatlozen, wat bijdroeg tot een negatieve asielbeslis- sing. En de Zuid-Soedanese Jacob had meer dan een jaar the- rapie nodig om meester te worden van zijn woede en van zijn toekomst.
In dit boek doen de acht voor het eerst hun verhaal. Hagio- grafische relazen van onschuldige jongeren zijn het niet gewor- den. In hun lotgevallen spreken de stuurloosheid, de pijn en de angst van de verdoolde evengoed als het doorzettingsvermo- gen, de woede en de sluwe inventiviteit van de overlever. Soms zijn de personages verstrikt geraakt in het web van andermans verraad en wreedheid, af en toe schieten ze zelf alle perspec- tieven aan flarden. Edelmoedigheid en trouw kenmerken hun verhalen evenzeer als ambitie en frustratie.
Het was niet eenvoudig om hen te laten vertellen over de ellende en de dwaasheid die naar hier leidden, zelfs al weten ze zich in de meeste gevallen beschermd door een zelfgekozen pseudoniem. Hun kronieken zijn mijnenvelden, vol schaamte, onzekerheid en verdriet. Er waren zeeën van tijd nodig, van sep- tember 2010 tot eind juni 2011, een schooljaar lang waarin we verschillende keren per maand een ochtend, middag of avond samen doorbrachten. In mijn Brusselse appartement of in hun kamers overal te land. Er werd verteld, gehuild, gekookt, gela- chen. Verjaardagskaarsjes werden uitgeblazen, studentenjobs gevonden, spelletjes gespeeld. En op veel avonden kwamen er telefoontjes. Mag ik een keer per maand bij jou logeren? Kun je me helpen om een kamer te vinden, gaan we op bezoek bij de hongerstakende illegalen, wil je zien waar ik zes maan- den lang wachtte op een kans om naar Groot-Brittannië te komen?