Centraal in het Shaoguan-incident dat zondag aanleiding was voor de bloedige rellen in Urumqi, staat de zogenaamde ‘transfer’-politiek.
Sinds 2006 heeft de centrale overheid in Peking een nieuw ‘ontwikkelingsbeleid’ gelanceerd inzake Xinjiang, dat gericht is op het ‘integreren’ van de Oeigoeren in de moderne Chinese markteconomie. Concreet worden vooral jonge vrouwen en jonge mannen ‘aangemaand’ om zich kandidaat te stellen voor tewerkstelling in een bedrijf elders in het land. Daarmee gaan ze deel uitmaken van de meer dan 130 miljoen Chinese rurale migranten die in de steden alle ongeschoolde arbeid verrichten.
Het verschil met deze laatsten is evenwel dat ze niet geheel vrijwillig vertrekken. Uit een vorig jaar gepubliceerd rapport van het Uyghur Human Rights Project in Washington blijkt dat Oeigoerse families door lokale functionarissen worden aangemoedigd om deel te nemen aan dit ‘ontwikkelingsproject’. Doen ze dat niet, dan riskeren ze boetes, de inbeslagname van hun akkers en in sommige gevallen zelfs de destructie van hun huis.
Bovendien wordt de kandidaat-migranten werkomstandigheden beloofd die niet met de realiteit stroken. Ze moeten er erg vaak meer dan de voorziene acht uur per dag werken, waarbij de overuren niet steeds worden betaald. Uit interviews met tewerkgestelde vrouwen in Tianjin blijkt dat ze bovendien vaak een deel van hun loon verliezen aan commissies die door het betrokken bedrijf werden betaald aan lokale overheden voor de geleverde werknemers. Bovendien krijgen de plaatselijke functionarissen een quotum opgelegd, of straffe van boete. De bedrijfsmanagers krijgen dan weer een soort bonus van de lokale overheden omdat ze ‘etnische minderheden’ in dienst hebben genomen.
De manager van het speelgoedbedrijf in Shaoguan, waar de rellen van 25-26 juni zich afspeelden, zei na afloop dat hij inderdaad was ‘aangemoedigd’ door de overheid om de Oeigoeren in dienst te nemen maar niet van plan was om dat in de toekomst nog te doen.
De eerste berichten van een dergelijke transfer van arbeidskrachten dateren van april 2006 en sindsdien moesten alle districten aan quota voldoen. Volgens de rapportschrijvers worden op die manier zeker 7.000 jonge Oeigoeren minstens tijdelijk elders in China tewerkgesteld, en wordt dat aantal snel opgevoerd.
Het beleid zette veel kwaad bloed onder de Oeigoeren omdat het gedwongen is en meisjes blootstelt aan ‘gevaren’ op vele honderden of duizenden kilomters van huis. Bovendien keren de meeste Oeigoerse werknemers niet echt met positieve ervaringen terug. De discriminatie van deze centraalaziatische minderheid is legio: ze worden voor crimineel, gewelddadig en extremistisch versleten.
Dat bleek overigens ook uit de reacties gisteren op de rellen in de rest van China. Eén Chinese vrouw zei dat ze er genoeg van had te worden bestolen door ‘Oeigoerse boeven’. Anderen gaven aan dat de Oeigoeren onbeschaafd zijn en weinigen twijfelden aan de valselijke beschuldiging van verkrachting die de ontslagen werknemer Zhu op een internetsite uitte.
Tegenover dit fenomeen van transfer van Oeigoeren – dat door ballingen als assimilatiepolitiek wordt afgedaan – staat een beleid van aanmoediging van etnisch Chinese boeren om zich in Xinjiang te gaan vestigen. Als ze zien dat het leven er veel beter is dan in de hoge bergplateaus van Sichuan of in de onvruchtbare regio’s van Gansu, gaan velen in op het aanbod om zich in Xinjiang te vestigen. Daar mengen ze zich doorgaans volstrekt niet met de plaatselijke Oeigoerse bevolking. Door hun betere studieresultaten en hun betere beheersing van het Chinees komen deze nieuwkomers ook veel meer in aanmerking voor jobs in bedrijven en bij de overheid, wat andermaal gevoelens van frustratie en achterstelling opwekt.