Bebloede Chinese burgers en uitgebrande politiewagens. We zagen ze in maart van vorig jaar bij de rellen in de Tibetaanse hoofdstad Lhasa en zondag in de Xinjiangse hoofdstad Urumqi. En daarmee houden de gelijkenissen tussen deze problematische Chinese minderheidsregio’s niet op.
Zowel Tibet als Xinjiang zijn dunbevolkte grensgebieden van China met een fundamenteel ander religieus-cultureel DNA. Beide genoten voor de communistische machtsovername van 1949 een onduidelijke of partiële soevereiniteit. Vervolgens kregen ze een eenzijdig opgelegde status van autonome regio, die evenwel alleen in theorie enige zelfbeschikking inhield. Bovendien voltrok zich in de voorbije halve eeuw een Hanmigratie waardoor beide regio’s evolueerden van gebieden met een overgrote meerderheid aan Tibetanen of Oeigoeren tot oorden waar zij nog nipt iets meer dan 40 procent van de bevolking uitmaken. Ze raakten niet alleen numeriek maar ook sociaaleconomisch gemarginaliseerd: als het bnp van Xinjiang of Tibet stijgt, dan weerspiegelt dat vooral de welvaartstoename van de ingeweken Hanfamilies in de steden, wat zich dan weer vertaalt in een steeds groter etnisch antagonisme.
Zowel de 8 miljoen Oeigoeren als de 5 miljoen Tibetanen definiëren de eigen gemeenschap sterk in termen van religie, een domein waarop er in het stringent antireligieuze China weinig maneuvreerruimte is. De Tibetaanse monniken worden aan patriottische heropvoedingscampagnes onderworpen, staan in hun kloosters onder toezicht van overheidsagenten en moeten hun geestelijke leider, de dalai lama, uitdrukkelijk afzweren.
De Oeigoerse mollahs krijgen soortgelijke lessen in vaderlandsliefde. Ze mogen alleen de door Peking gesanctioneerde Koran volgen en horen geen jongens of meisjes jonger dan achttien in te wijden in de principes van de islam. Voor godsdienst is volstrekt geen plaats in het onderwijs en wie voor een overheidscarrière opteert, moet zweren dat hij of zij niet aan de ramadan zal deelnemen, terwijl dat een van de vijf pijlers is van de islam.
Zowel in Xinjiang als in Tibet geldt algemeen een veel repressiever maatschappelijk klimaat dan in de rest van China. Uit rapporten van mensenrechtenorganisaties blijkt dat er meer doodstraffen worden uitgesproken en dat de strafmaat voor vergelijkbare (politieke) vergrijpen hoger ligt.
De Tibetanen en de Oeigoeren zijn daarenboven het voorwerp van een gedwongen modernisering, die hen moet integreren in de grote Chinese natie. Alleen werkt het niet. Je kunt niet klappen met één hand. Oeigoerse intellectuelen zoals economieprofessor Ilham Tohti of de Tibetaanse dichteres Woeser proberen dat al jaren aan de leiders in Peking uit te leggen. Maar voorlopig zijn alleen ondervragingen, internetcensuur en dreigementen hun deel.
Tibetanen en Oeigoeren zijn geen Chinezen en toch is hun lot met dat van het ‘Rijk van het Midden’ verbonden. Reële autonomie en inspraak zullen ongetwijfeld op zich laten wachten tot er in heel China democratischer winden zullen waaien en de relatie tussen de partij/staat en de burger nationaal wordt geherdefinieerd. Tot die tijd is de kans klein dat ze zich oprecht deel voelen van ‘s werelds volkrijkste natie en valt een herhaling van de rellen in Urumqi en Lhasa te vrezen.