De ogen van de wereld mogen de voorbije weken op de VS, Rusland en Oekraïne zijn gericht, het is van de relatie met Peking dat Washington fundamenteel wakker ligt. Hoe is het zover kunnen komen? En vooral: hoe moet het nu verder? Knack sprak met twee Amerikaanse professoren die er elk een andere visie op na houden: politoloog Aaron Friedberg en econoom Fred Bergstein.
1. ‘China bedreigt onze vrije samenleving
Voor de Amerikaanse politoloog Aaron Friedberg is het nu wel duidelijk: westerse leiders hadden ongelijk toen ze dachten dat een beleid van toenadering China zou veranderen. Daar moet ook de bedrijfswereld dringend conclusies uit trekken. ‘We moeten af van onze economische afhankelijkheid van China.’
Peking is de eerste stad uit de geschiedenis die in nauwelijks een decennium tijd twee keer de Olympische Spelen organiseert. Alleen wordt dat internationaal succes overschaduwd. Door Omicron en de dreiging van oorlog in Europa, maar evengoed door een diplomatieke boycot. Was VS-president George Bush in 2008 persoonlijk aanwezig bij de opening, dit keer stuurde het Witte Huis zijn kat. Idem dito voor het gros van de westerse bondgenoten, al vormden die geen verenigd front. The Economist spreekt van ‘een diplomatieke crisis in de echte wereld’, een toonaangevende Japanse politicoloog ziet president Biden’s afwezigheid ‘als een historisch keerpunt in de betrekkingen tussen de twee grootmachten’.
‘Het valt eigenlijk kort samen te vatten’, zo meent professor politicologie Aaron Friedberg van de Universiteit van Princeton in zijn nieuwe boek ‘Getting China wrong’. ‘Het Westen zette de deur open voor China, in de veronderstelling dat dit ertoe zou leiden dat het Chinese systeem meer zou gaan lijken op het onze. Toegang tot de markten, hulpbronnen, technologie, onderwijssystemen en know-how van de geavanceerde maatschappijen maakten China veel welvarender dan het anders zou zijn geworden, maar de verwachte voordelen voor het Westen en de internationale gemeenschap bleven uit. In plaats van een liberale, tot samenwerking bereide partner is China een rijke, machtige concurrent geworden, repressief in eigen land en internationaal agressief. Ik ben het ermee eens dat er samengewerkt moet worden als er gelijklopende belangen zijn maar Westerse leiders moeten zich niet de illusie maken dat dit zorgt voor groter begrip of gemeenschappelijke waarden.
Is China te machtig om tegenin te gaan?
FRIEDBERG: Geenszins. Bovendien hebben we veel te verliezen. De VS en zijn bondgenoten zijn goed voor meer dan de helft van het wereldwijde BNP. Als de VS verder bouwt op de denkbeelden van Trump en in isolationisme wegzinkt, zal de democratische wereld gefragmenteerd en verzwakt achterblijven. Dan hebben anti-liberale krachten vrij spel. Daarom moeten de VS en zijn bondgenoten hun alliantie versterken in een beperkt, liberaal internationaal subsysteem, om van daaruit de eigen normen en waarden beter te verdedigen en te promoten’.
Maakte het Westen met zijn politiek van engagement een cruciale fout?
FRIEDBERG: Misschien toch eerst dit: de integratie van China in de wereldeconomie had ook duidelijke voordelen voor het Westen: voor consumenten, producenten evengoed als voor investeerders. Maar er werd voorbijgegaan aan de grote verliezen in termen van jobs, productiecapaciteit en know-how, alsook aan de gigantische copyright-schendingen door diefstal of gedwongen overdracht. Dat had men veel sneller en beslister kunnen aanpakken. In plaats van het vooruitzicht van integratie in de internationale orde te gebruiken als motivatie voor de liberalisering van Rusland en China nam het Westen die landen meteen zo volledig mogelijk op in het systeem, hopend op een bespoediging van hun binnenlandse economische, politieke en sociale transformatie. Eigenlijk getuigt dat van een zeker triomfalisme – alsof het liberale democratische kapitalisme na 200 jaar gewonnen had van al de rest. Dat het beter was dan autocratie, fascisme en nu ook communisme.
Na een periode van marktgerichte hervormingen versterkt de Chinese staat nu haar greep op de economie.
FRIEDBERG: Na de val van de Sovjetunie zag China een bedreigende internationale orde, niet alleen in termen van fysieke veiligheid maar ook inzake legitimiteit. Geruime tijd was Peking niet bij machte om het status-quo aan te vechten, maar het was nooit de bedoeling zomaar lid te worden van de internationale gemeenschap.
Volgens u zag China het westerse engagement altijd als een valstrik
FRIEDBERG: Er werd van meetaf aan een tegenstrategie uitgewerkt, waarbij maximaal gebruik moest worden gemaakt van de mogelijkheden terwijl de potentiële gevaren werden uitgeschakeld. Vergeet niet dat we het hier hebben over een leninistische partij. In een dergelijke constellatie staat de partij boven de wet en controleert ze de staat en het leger. Samen oefenen ze macht uit over de maatschappij. Vanaf het begin van de Opendeurpolitiek in 1979 is de markt een instrument van de staat geweest, een ‘vogel in een kooi’, zoals een collega van Deng Xiaoping het stelde. De touwtjes werden nu en dan gevierd maar volledige economische liberalisering was nooit het objectief.
Hoe bedoelt u?
FRIEDBERG: De private sector groeide wel maar de staatsbedrijven bleven dominant. De Partijstaat consolideerde zijn kapitaalscontrole en kreeg vanaf 1994 een groeiend deel van het BNP in handen. Hoezeer ook werd gefulmineerd over de inefficiëntie van de staatsbedrijven, tegen het einde van de eeuw waren ze nog goed voor driekwart van alle investeringen, tweederden van alle kapitaal en meer dan de helft van de stedelijke werkgelegenheid. Als je de banken meerekent, stonden ze in voor 45 pct van het BNP. Het doel daarvan is duidelijk: de herbronning van de technocratische staat.
De exportsector was een ander verhaal
FRIEDBERG: Die mag dan hoofdzakelijk steunen op – veelal buitenlands – privé-kapitaal, ook daar was de rol van de overheid doorslaggevend. Door de rurale bedrijven niet te stimuleren, werd de plattelandsbevolking naar de steden gedwongen, waar een harde concurrentiestrijd ontstond voor slecht betaalde jobs. Tegelijk werd de koers van de Yuan kunstmatig laag gehouden, wat goedkope en dus concurrentiële exportgoederen garandeerde.
Veel werd verwacht van de Chinese WTO-toetreding in 2001
FRIEDBERG: Het Westen was bijzonder verheugd, naïef denkend dat Peking de overeenkomst naar de letter zou naleven. China’s leiders werden onderschat, in Washington noch in Londen zag men welke krachten binnen de Communistische Partij speelden. Hoe vastberaden de machthebbers wel waren en waar ze toe bereid zouden zijn om hun politieke toekomst veilig te stellen.
‘In het eerste decennium van de 21ste eeuw oogstten president Hu Jintao en premier Wen Jiabao de successen van het exportgerichte model, maar ze zagen ook de risico’s. De groeiende welvaartskloof, het einde van de eindeloze stroom aan jonge, goedkope arbeidskrachten, de vergrijzing, .. Dus gingen ze inzetten op high tech, daarvoor werd de greep op de markt verstevigd. Onder Xi is technologische vernieuwing het speerpunt geworden van de economische strategie, de sleutel voor elke uitdaging, de basis waarop het land vertrouwt voor de toekomst’.
In dat kader werd in 2015 ‘Made in China 2025’ boven de doopvont gehouden
FRIEDBERG: ‘Dat is een strategie van importsubstitutie ondersteund door overheidssubsidies en protectionistische maatregelen, waarmee de buitenlandse concurrenten het land worden uitgewerkt. Aldus kunnen de eigen bedrijven eerst grote delen van de Chinese markt bezetten om vervolgens hetzelfde te doen op internationaal vlak’.
U linkt dat niet aan de persoonlijkheid van Xi Jinping.
FRIEDBERG: Xi ziet zichzelf wellicht als de anti-Gorbatsjov, een man wiens fouten hij uitvoerig bestudeerde. Immers, de hervormingspogingen van de laatste Sovjetleider kwamen te laat en gingen in tegen de top-down, gecentraliseerde, antidemocratische principes van het leninisme. Bijgevolg veroorzaakten ze een politieke chaos die het systeem verwoestte.
Xi verschilt niet fundamenteel van zijn voorgangers. De algemene buitenlandse strategie van de Partij wordt aangevuurd door een mengeling van angst, ambitie en opportunisme. Toch heeft het lang geduurd vooraleer het Westen begreep dat China de bestaande internationale instellingen ondergraaft, omzeilt of tracht om te vormen. Tot op heden is daarop geen gecoördineerd antwoord geformuleerd. Dat moet er dringend komen, we staan op het breukvlak. China is een systeemrivaal geworden die beweert een alternatieve en superieure bestuursvorm te hebben ontwikkeld. In die zin is het land een bedreiging voor onze toekomstige vrijheid en samenleving.
Hoe zijn we daar beland?
FRIEDBERG: In het eerste decennium van de 21ste eeuw waren er 3 gebeurtenissen die voor China een opportuniteit creëerden: de WTO-toetreding, 11 september en de financiële crisis van 2008. Het Westen oogde zwak, verslagen zelfs. Daardoor kon een begin gemaakt worden met de herschepping van de wereldorde, zodat die minder bedreigend werd en bevorderlijker voor de bestendiging van de eigen macht.
De jongste paar jaar gaat het steeds harder: werd de belofte van de Chinese afzetmarkt vroeger gebruikt om het Westen een bepaalde richting uit te krijgen, sinds 2020 wordt de afscherming ervan steeds meer als dreigement gebruikt – kijk naar wat Australië in april van dat jaar overkwam. Canberra waagde het om een onderzoek te vragen naar de (Chinese) oorzaken van de covid-pandemie en zag prompt importbeperkingen op zijn gerst, rundvlees, wijn en tal van andere producten.
Dat is niet nieuw
FRIEDBERG: Westerse bedrijven hebben China heel lang verdedigd. Toen de VS China’s status van ‘Most Favoured Nation’ (MFN) in de nasleep van het Tiananmen-bloedbad (1989) dreigde op te schorten, waardoor exporteren duurder zou worden, kreeg je een coalitie van maar liefst 800 VS-bedrijven die Washington onder druk zetten om dat niet te doen. Het ging om grote namen als Boeing, Ford, Exxon, GE, Motorola, Coca Cola en McDonalds, die allemaal dachten aan hun productiebasis of afzetmarkt. Bovendien wisten ze dat China’s leiders hun concurrenten in Japan en Duitsland ondertussen benaderden. Ze haalden hun slag thuis: uiteindelijk werd de hele voorwaardelijkheid zelfs afgeschaft.
De jongste jaren zien we evenwel meer en meer bedrijven die na een gedwongen technologie-overdracht uit de Chinese markt worden weggeconcurreerd door binnenlandse rivalen. Denk aan de producenten van zonnepanelen. Dat heeft de eensgezinde, pro-Chinese houding van de internationale zakengemeenschap ondermijnd, wat er op zijn beurt voor zorgt dat de discussie eindelijk kan worden gevoerd.
U vindt dat we nog meer kunnen leren van Australië, met name in de zaak van de onderzeeërs
FRIEDBERG: Het feit dat Canberra in september vorig jaar een deal opzegde met Frankrijk – ten belope van 56 miljard dollar – is veelzeggend: het drukt uit hoe bang de naties in de regio wel zijn geworden van de Chinese militaire opmars. Er is ter elfder ure gekozen voor de VS, vanuit het besef dat een bondgenoot als Frankrijk daarmee werd verraden. Geen simpele beslissing dus, maar wel ingegeven door de wetenschap dat Washington toch de beste veiligheidsgaranties biedt. Europa moet die angst ter harte nemen. Wat nu geldt voor de regio, kan straks opgaan voor de hele wereld.
In dat opzicht noemt u Taiwan een symbooldossier
FRIEDBERG: Door Taiwan te veroveren zou China zijn regionale dominantie versterken en een deel van de technologie verwerven die het behoeft om de kloof te dichten met de VS. Taiwan niet verdedigen zou Washington’s regionale allianties onderuit halen en zijn geloofwaardigheid inzake andere veiligheidsgaranties ondermijnen. Misschien zou Taiwan, net zoals Berlijn tijdens de Koude Oorlog, moeilijk te verdedigen zijn, maar tegelijk is het gevaarlijk om het te laten schieten.
De ontkoppeling van China die u voorstaat zal veel geld kosten, zowel aan bedrijven als aan consumenten.
FRIEDBERG: Absoluut – we moeten af van onze afhankelijkheid, zowel in termen van productiebasis als afzetmarkt, omdat die ons veel te kwetsbaar maakt. Dat is wellicht de belangrijkste les uit de covid-crisis, toen bleek dat we zowel voor mondmaskers als voor bepaalde chemicaliën op China aangewezen waren. Dat betekent in de toekomst duurdere producten, eventueel kleinere winstmarges. Daar moet je de burgers rond sensibiliseren. Bedrijven moeten met ontmoedigende en ondersteunende maatregelen worden aangespoord om het juiste te doen. Commerciële belangen verzoenen met het nationale, strategisch belang zal evenwel niet eenvoudig zijn, vooral niet aangezien veel grote bedrijven wereldspelers zijn.
Daarnaast heeft het Westen nood aan een veel sterkere verdediging tegen wetenschappelijke en industriële spionage, betere wetten tegen diefstal van intellectuele eigendom. Chinese bedrijven die steunen op gedwongen technologietransfers moeten bestraft worden met exporttarieven en hun capaciteit om fondsen te vinden op de westerse kapitaalmarkten moet aan banden worden gelegd. China is niet zomaar een normale handelspartner, er moet een veel rigider screening plaatsvinden van Chinese investeringen.
Westerse leiders moeten volgens u ook openlijker en vastberadener tegen China ingaan
FRIEDBERG: Ze hadden ongelijk toen ze dachten dat een beleid van toenadering China zou veranderen maar met hun verdediging van universele waarden was niets mis. Evenmin vergisten ze zich toen ze stelden dat het land meer gebaat zou zijn bij een liberaler bestuur, zowel in termen van welvaart en vrijheid voor de Chinese burgers als voor de hele wereld. Dat geldt nog steeds. Door te zwijgen lijkt het alsof ze de onontkoombaarheid hebben geaccepteerd van een eeuwig communistisch bestuur. Dat hoeft niet zo te zijn: we moeten democratisering en liberalisering blijven zien als een mogelijkheid, een streefdoel.
2. ‘Er is geen alternatief voor het duo-leiderschap’
‘Een wereldorde met Chinese karakteristieken is niet wenselijk’, beseft economieprofessor Fred Bergsten. Toch pleit hij voor een maximale economische samenwerking met China.
Aaron Friedberg en Fred Bergsten hebben een vergelijkbare visie op de opmars en internationale positionering van China. Maar ze verschillen grondig van mening over de wenselijke reactie van het Westen. Waar Friedberg voor loskoppeling pleit, gelooft Bergsten dat beide landen ook tegen 2050 aan elkaar gewaagd zul len zijn, en dus tot samenwerking veroordeeld. ‘Ik geloof niet dat China de grootmacht van de 21e eeuw wordt. De zwaktes strekken verder dan de vaak aangehaalde snelle vergrijzing of de lage scho lingsgraad. Denk aan het feit dat de Chinese yuan slechts goed is voor 2 procent van de buitenlandse deviezenreserve, dat de munt niet convertibel is en bovendien vastzit aan de dollar. Alle recente inspanningen ten spijt blijkt daaruit dat het bankwezen onder ontwikkeld is. Historisch zijn het landen met sterke munten die de wereldeconomie domineren: de Britten met het pond in de 19e eeuw, de Amerikanen met de dollar in de 20e. Het moet gezegd dat China grote reserves aan buitenlandse valuta heeft, die politiek centraal worden gecontroleerd. Of dat voldoende is om zich als belangrijkste wereldmacht te positioneren, zal nog moeten blijken.’
U hekelt ook China’s gebrek aan bondgenoten en soft power
BERGSTEN: De VS dankt zijn twintigste eeuwse suprematie aan zijn alliantie met de rest van het Westen. Dat bondgenootschap heeft de Amerikaanse macht verdubbeld en zal die ook in de toekomst verlengen met minstens een decennium. China heeft alleen Noord-Korea en pogingen om via het Belt and Road Initiative nieuwe medestanders te vinden, leidden in de meeste gevallen vooral tot méér frictie. Ook de pogingen om een wig te drijven tussen de VS en de EU leverden weinig op, wat dan weer mede kwam door het agressieve gedrag in Hongkong, Xinjiang, de Zuid-Chinese zee, ..
Tegelijk is China door zijn eenpartijsysteem wel een daadkrachtige natie.
BERGSTEN: Het goede aan centralisering is de volgehouden focus maar het minpunt is inefficiëntie. De combinatie van een omnipotente partij en een voor onbepaalde tijd regerende leider levert zelden langdurig succesvol beleid op. Inzake aansprakelijkheid, transparantie en goed bestuur scoort China véél slechter dan de VS, dat hypothekeert zijn mogelijkheden als wereldmacht.
Je kan evenwel niet ontkennen dat ook het VS-systeem veel structurele problemen heeft.
BERGSTEN: Sinds Washington in de jaren veertig van de twintigste eeuw een actieve wereldleider werd, heeft het op het gros van de grote kwesties adequaat gereageerd. Tegelijk werden grote fouten gemaakt, die de VS-hegemonie uitholden. Denk aan de inmenging in Vietnam en alle schijnbaar eeuwige oorlogen tegen terrorisme. Of de erosie van het Amerikaanse onderwijssysteem, waarbij het secundair onderwijs vaak ondermaats is en het tertiaire veel te duur en dus ontoegankelijk. Doe daar de schuldencrisis bij en de abominabele infrastructuur, de maatschappelijke afbraak van hoffelijkheid en fatsoen, het racisme en de identiteitscrises, die vooral de jongste jaren pijnlijk zichtbaar werden. Dit alles zorgt ervoor dat Washington zijn leiderspositie met China moet delen – ook over enige decennia zullen beide landen nog een vergelijkbare macht hebben. Dus horen ze een manier te vinden om competitie met samenwerking te verzoenen en zowel het risico op confrontatie als op globale stuurloosheid te vermijden.
Hoe dan?
BERGSTEN: Het punt is dat je internationaal geen doorbraken kan realiseren zonder Chinese medewerking, terwijl we net voor grote uitdagingen staan. Denk maar aan de klimaatsverandering, de huidige Covid-crisis, potentiële economische schokken. Bovendien is er geen alternatief voor het duo-leiderschap: een eenzijdig door de VS aangestuurde wereld is geen optie meer – evengoed door een gebrek aan binnenlandse politieke wil als door de Chinese realiteit. En een wereldorde ‘met Chinese karakteristieken’ is evenmin wenselijk: daarin worden de rechtstaat, de politieke democratie en het marktgerichte systeem ondermijnd. Dat is niet verzoenbaar met de belangen van het gros van de wereldburgers. Veel eerder dan een algehele verwijdering van China na te streven, moeten we aan ontkoppeling doen: wél samenwerken aangaande globale economische kwesties en een eigen koers varen inzake veiligheid en waarden en normen.
Wat staat ons concreet te doen?
BERGSTEN: We moeten de Chinese leiders helpen inzien dat zijzelf baat hebben bij de handhaving en bescherming van een globaal open en op regels gebaseerd economisch systeem. Als de Chinese economie nu de krachtige motor van de wereld is, dan valt dat immers op het conto te schrijven van de bestaande orde.
Wat als China Taiwan annexeert?
BERGSTEN: Er is geen enkele aanwijzing dat Xi ook maar enige aanstalten maakt om dat te doen. Het klopt dat Taiwan een sleutelrol speelt in het zogenaamde Chinese Verjongingsproject, maar meer dan retoriek zie ik daar niet in. Bovendien moeten we eerlijk zijn : we hebben geen concrete tools waarmee we China echt kunnen beïnvloeden. Nu wellicht zelfs nog minder dan enige jaren geleden.
Main Source: Knack.be