‘Waarom moet ik de prijs betalen, waaraan verdiende ik het om hier geboren te worden. Humanitair recht, waar ben je? Ben je meer dan een simpele theorie?’ Aan het woord is Ayda Abdelbari (36), een Palestijnse in Gaza
die aan de Brussel VUB over humanitair recht zou doctoreren.
Ze klinkt aan de andere kant van de lijn alsof ze uit een andere stad in dit land belt, niet uit een andere wereld waarvan we ons de verschrikkingen alleen via de televisie kunnen voorstellen.
Ze had in Brussel moeten zijn, maar het was de hersentumor van haar 34-jarige broer die haar thuishield in Gaza. Ze hebben hem donderdag begraven, hij is gestorven in het appartement aan zee dat twee weken geleden al ontruimd had moeten zijn. Abdelkari en haar familie hebben geweigerd, “hij kon zich sinds november niet meer bewegen, zie je, we konden hem transporteren noch achterlaten. En waar zouden we heen hebben gemoeten? We hebben alleen deze plek in de wereld. Als we dood moeten, dan liever samen, als één familie.”
Met een kalmte die ik alleen maar kan bewonderen vertelt ze dat haar broer op 7 januari, op zijn verjaardag, is gestorven. Ze hadden dringende medicijnen voor hem nodig, maar de ziekenhuizen van Gaza zijn zo overbelast dat ze zich moeilijk nog over een terminale kankerpatiënt als hij konden ontfermen. Gesteld is dat, dat ze hem überhaupt daarheen hadden kunnen krijgen.
“Het pijnlijkste was om hem daar bewegingsloos te zien liggen, zacht huilend, met zijn dochtertje van zes en zijn zoontje van vier naast hem. Papa moet ons beschermen, huilden ze, maar hij kan niet. Hij huilt zelf. Ik zei dat het niet zo was, wat moet je, en beloofde ze dat ik melk voor ze zou vinden. En zelfs dat lukte niet.
“We hebben al twee weken geen elektriciteit meer en het waterstation is dicht omdat het zelfs geen brandstof vindt voor de generator. Het enige wat we kunnen doen is water uit zee halen en het koken, alleen ben ik bang, bang voor de tien meter tussen mijn huis en de branding. Weet je, ze schieten op alles, eerder deze week zijn vier jongetjes uit onze straat tijdens het voetballen omgekomen. Waarom bombardeert het leger een braakliggend terrein? Weet u het misschien?”
Ik probeer haar te vragen wie ze verantwoordelijk acht voor het onderhand twee weken oude drama in Gaza. Abdelbari moet daar een mening over hebben, ze studeerde aan Amerikaanse uninversiteiten, werkte vervolgens voor een Israëlische mensenrechtenorganisatie en zou nu haar doctorale verhandeling over humanitair recht schrijven aan de VUB.
“Daar is het nu de tijd niet voor”, antwoordt ze, “dit is geen dag voor analyses, voor wikken en wegen over schuldvragen en consequenties. Een mens ben ik nu nog louter, een die zich afvraagt of het humanitaire recht een grap is, een mens die bovenal wil dat het geweld ophoudt. Weet u dat we elke nacht van elkaar afscheid nemen voor het slapengaan? Wie van ons zal er morgenochtend immers nog leven?
“Mij zal u Hamas niet horen verdedigen, ik heb niet voor ze gestemd, ik was toen in de VS. Maar het gaat daar nu, op deze vrijdag zonder elektriciteit en water, helemaal niet over. Vertel me wat ik misdaan heb, zodat ik het niet verdien dat jullie, Europa, de internationale gemeenschap, de vaders en moeders van kinderen, het voor me zouden opnemen? Is er een verschil tussen jullie en ons?”