Het allereerste Arab Human Development Report, in 2002, zorgde voor grote beroering omdat het precies de vinger legde op de wonde: als de regio in termen van menselijke ontwikkeling te weinig vooruitgang boekt, zo werd gesteld, dan komt dat omdat er een gebrek is aan vrijheid, aan democratie en aan gendergelijkheid. In het vijfde rapport, dat in juli van vorig jaar werd gepubliceerd maar nu pas in Brussel wordt voorgesteld, komen de schrijvers tot de constatatie dat er nauwelijks of geen vooruitgang is geboekt.
Centraal staat het idee van de menselijke veiligheid, te begrijpen als ‘vrij zijn van angst en van ontbering’, als voorwaarde voor menselijke ontwikkeling. In tal van opzichten, zo blijkt, laat die sterk te wensen over. Een van de hoofdproblemen is het feit dat de natuurlijke hulpmiddelen – water, akkerland – steeds schaarser worden, terwijl de bevolking sinds 1980 meer dan verdubbelde: van 150 miljoen tot 317 miljoen in 2007 en de verwachting is een stijging tot 395 miljoen mensen tegen 2015. Een steeds groter aantal burgers woont in steden. Sinds 2005 is dat meer dan 55 procent en de infrastructuur en diensten waarover ze er kunnen beschikken, zijn niet afdoende.
De Arabische wereld kampt bovendien met een gigantisch aantal jongeren: zes burgers op tien zijn jonger dan 25, en precies onder de jongeren is de werkloosheid gigantisch. In een land als Algerije is bijna één jongere op twee hopeloos op zoek naar een job en in de hele regio is de werkloosheid dubbel zo hoog als in de rest van de wereld. Tegen 2020 moeten er 51 miljoen nieuwe jobs worden gecreëerd, louter om de schoolverlaters op te vangen. Dat wordt niet simpel als je bedenkt dat de privésector weinig formele tewerkstelling genereert, dat de overheidssector die vroeger voor één job op drie zorgde, flink moet besparen en dat het onderwijs al te weinig inspeelt op de noden van de arbeidsmarkt. En doe daar nog het feit bij dat precies de grote olievoorraden hebben gezorgd voor een teloorgang van de industrie – er zijn nu minder nijverheden dan in 1970 – en het plaatje kleurt bepaald grauw.
Overheden hebben tot taak om voor de menselijke veiligheid van hun burgers te zorgen maar in de Arabische wereld, zo stelt het rapport, zijn ze daar eerder een bedreiging voor. De meeste staten hebben tal van internationale mensenrechtenverdragen geratificeerd maar de realiteit is een andere zaak. Zes Arabische landen laten geen politieke partijen toe, de rest bedient zich van repressie om ongewenste stemmen het zwijgen op te leggen. Lange tijd was in grote delen van de regio een krijgswet van toepassing, sinds 9/11 kwamen daar tal van antiterreurwetten bij die eveneens worden gebruikt om dissidentie de mond te snoeren. In geen enkel land is er een onafhankelijke rechterlijke macht, in minstens acht naties wordt door leger of politie gefolterd, in elf vinden er illegale detenties plaats. Alle regeringsleiders hebben absolute macht, ze zijn aan niemand verantwoording verschuldigd en de staatshervormingen waarvan de jongste jaren veel gewag werd gemaakt, zijn niet doeltreffend gebleken. Wel valt niet te ontkennen dat het maatschappelijk middenveld zich in tal van landen steeds meer ontwikkeld, zij het dat het leven van activisten niet zonder risico’s is.
“De overheden in de Arabische wereld waren niet echt opgezet met het rapport maar ze reageerden minder venijnig dan we hadden gevreesd”, zo vertelt Amat Ali Alim Alsoswa (UNDP) bij een debat over het rapport in Brussel.
Als de overheden er in grote mate deel zijn van het probleem, hoe moeten instanties als de EU dan met hen samenwerken aan menselijke ontwikkeling. “Het is een evenwichtsoefening, we kunnen de regeringen nu eenmaal niet vervangen”, zo stelt Tomas Dupla del Moral, Midden-Oosten-directeur van de Europese Commissie. “Tegelijk maken we onze hulp, en die bedraagt voor dit jaar meer dan 900 miljoen euro, wel conditioneel. Daarbij boek je traag vooruitgang, op sommige punten makkelijker dan op andere. Op het vlak van vrijheid en democratie is het het allermoeilijkst.”