Ze zijn twaalf, veertien, vijftien, en ze zijn zwanger. Hun vriendje is met de noorderzon vertrokken, want op seks met een minderjarig meisje staat in Tanzania niet minder dan dertig jaar cel. Het meisje blijft verweesd achter, verstoten door de gemeenschap, door haar vrienden, soms zelfs door haar eigen familie. Want het ongeboren kind werd in zonde verwekt, en zal niet in zonde worden weggenomen.
Er zijn van die verhalen die zich nauwelijks laten vertellen, of toch niet door zij die er een hoofdrol in toebedeeld kregen. Ze worden er door hun schaamte van weerhouden, door hun schande ook, één die overigens recht evenredig is met de gretigheid waarmee anderen hen over de tong laten gaan.
Dat van de onderhand zeventienjarige Levania is er zo één. In het eerste uur dat we samen doorbrengen in een kantoortje van een ngo in de volkswijk Temeke, aan de rand van Dar es Salaam, gaat het gesprek geen kant op. Aan een verhoor doet het me bijwijlen denken, met mezelf in de hoedanigheid van onbedoelde inquisiteur. Ik zie de malle houten soldaat annex notenkraker voor me, die mijn zoon enige tijd geleden cadeau kreeg. Kleurrijk en reusachtig is het ding, maar zijn onvermogen om vlot noten te kraken geeft het iets grotesks.
De airco doet het nauwelijks, er hangt een gespannen sfeer in de kamer. Levania fluistert eenlettergrepige antwoorden en staart naar de grond. Haar vingers plukken onwillekeurig aan haar oranje T-shirt. Ondubbelzinnig afwijzend is haar lichaamstaal, hoezeer ze me ook garandeert dat ze best wil praten. Ik heb spijt van mijn verzoek om een interview, spijt om de taak die haar is opgedragen en opgedrongen. Weigeren behoorde vast niet tot de mogelijkheden, nu niet en vroeger niet, maar ik loop op de feiten vooruit.
En het is niets persoonlijks: de cultuur die dit kind voortbracht, verwacht geen meningen van meisjes, geen weerwoord, geen tegenspraak. ‘They’re always on the receiving end’, zoals een ngo-medewerker het eerder die ochtend stelde in een scherp betoog dat de genderongelijkheid en de traditionele inslag van de maatschap hekelde. Levania zegt dat de ellende begon met de muziek- en dansgroep waarvan ze met twee vriendinnen stiekem lid werd. In het geheim ja, want de suikertante bij wie ze woonde, had zich tot het Born Again-christendom bekeerd.
Ze was ‘gered’, zoals ze in Tanzania zeggen, en zou er alles aan hebben gedaan om te verhinderen dat haar twaalfjarige nichtje zich met dergelijke zondige activiteiten inliet. “Ik hield gewoon erg van dansen”, zegt Levania zacht, “maar dat zou tante nooit hebben begrepen.”
De meisjes hebben elke zaterdag- en zondagavond erg veel pret. In uren die officieel met het bijwerken van de notities voor de vijfde klas van het lager onderwijs worden zoekgemaakt, voelen ze zich groeien onder de bewonderende jongensblikken. Schoolkinderen transformeren tot jongedames, daar en dan. Aarzelend eerst, maar gaandeweg neemt het zelfvertrouwen toe. Het zijn vooral de gesprekken die dat bewerkstelligen, de conversaties die de meisjes er achteraf steevast over voeren en waarin ze elkaars bevalligheid extra in de verf zetten.
‘Heb je gezien hoe die naar je keek’, gaat het dan, waarop ze in gegiechel uitbarsten, en elkaar niet zelden speelse klappen uitdelen. Op een van de repetities wordt Levania door een jongen apart genomen. Hij zegt dat zijn vriend de hele dag aan haar denkt, hij kan er nog nauwelijks van slapen. Zou ze een keertje met hem iets willen drinken? Hij durft het zelf niet te vragen, zie je, hij is een verlegen type dat zelden met meisjes praat. Een goed opgevoede kerel ook, hij heeft de middelbare school haast af en woont bij zijn kinderloze tante, die bijzonder op hem is gesteld. Levania geniet van zijn woorden, ze kan zich niet herinneren dat iemand ooit zo lovend over haar sprak.
In de weken die volgen, ontwijkt ze verlegen de blik van haar aanbidder. Maar als hij haar op een avond een pakje in de handen duwt, met daarbij een briefje met een datum en een uur, voelt ze zich licht in het hoofd worden. Levania vindt een designerjeans in het zakje, formidabel van snit en precies de goede maat. Alleen iemand die oprecht van je houdt, kan die dingen zo goed inschatten, daar is ze wel zeker van. Hij is vast bemiddeld, besluit ze voorts, wie kan zich immers zulke dure spullen veroorloven? Of maakte hij er zijn spaarcenten aan op? Levania mag er niet aan denken.
Het meisje voor me lijkt zich enigszins te ontspannen, haar blik wordt dromerig als ze vertelt over de avond waarop haar vriendje Christopher haar voor het eerst mee uit nam. Hij had zich bijzonder gul en voorkomend getoond. Nog voor ze iets had kunnen zeggen, stonden de heerlijkste gegrilde kippenvleugels dampend voor hen op tafel. Levania had er verschrikkelijk van gesmuld, van de lieve woorden en de nooit geziene aandacht zelfs nog meer dan van de stukjes gevogelte die ze maar zelden te eten kreeg.
Ze hadden elkaar een week later andermaal in een dansgelegenheid ontmoet. Christopher bestelde een pilsje voor zichzelf, en hij stond erop dat ze er minstens van proefde. Dat ze geen kind meer was, zei hij, en dat de tijd nu misschien toch was gekomen. Ze had eerst geprotesteerd, maar toen de dienster het glas bier uitschonk dat Christopher voor haar had besteld, voelde ze zich wel verplicht er een slokje van te nemen. En zo slecht smaakte het ook niet. Haar vriendje had zich die avond nog meer dan de vorige uitgeput in loftuitingen, die evengoed haar mooie gelaatstrekken betroffen als haar aantrekkelijk figuur, dat in de jeans die ze van hem had gekregen nog meer dan anders tot zijn recht kwam.
Levania zucht, ze klemt haar lippen op elkaar en zegt met een vlakke stem dat het daarna is gebeurd. Ze werpt een haast smekende blik naar de tolk. “Wat wilt u nog meer weten?” Alvast niets wat ze niet wil vertellen. Een loden stilte. Levania zegt dat Christopher haar toen heeft gedwongen, ze wilde zelf geenszins naar het huis van zijn tante, en zeker niet toen ze hoorde dat die voor een paar dagen naar haar familie was vertrokken.
Dat ze bang was, doodsbang, zegt Levania. Voor wat er komen zou, en voor tante straks, als ze vast veel te laat naar huis zou gaan. Christopher had al een verhaal voor haar klaar. Ze moest vertellen dat de moeder van haar vriendin was weggeroepen, en dat ze op haar terugkeer hadden moeten wachten. Het praten kost het meisje zichtbaar moeite. Misschien, begin ik, moeten we het hier maar bij laten. Levania glimlacht zwakjes naar me. Ze zegt dat het niet geeft, dat ze de rest nu ook wel kwijt wil. “Het is jouw schuld immers niet.”
Hoe vaak ze naar het huis van Christopher is geweest, zegt Levania zich niet meer te herinneren. Of beter: dat is wat de tolk besluit, na een behoorlijke discussie tussen haar en het meisje. Achteraf legt ze me uit dat ze ervan overtuigd is dat Levania de waarheid niet heeft gesproken. Eerst vertelde ze dat ze drie keer meeging, later hield ze vol dat ze het huis na die ene, bewuste avond nooit meer heeft betreden. Wat maakt het uit? De tolk bijt op haar lip. “Het verschil tussen één en meer”, zegt ze ten slotte, “is dat tussen het slachtoffer en de medeplichtige. Ze wist na die eerste keer toch heus wel wat er zou gebeuren in dat huis?” De ondertoon in de stem van de tolk is enigszins verwijtend. Deftige meisjes laten zich sowieso niet meetronen, als ik dat maar weet.
Alleen, hoe zwaar wegen de argumenten van een twaalfjarige in een discussie met een jongeman van negentien? En welke woorden zijn er om te spreken over een onderwerp dat baadt in stilte en schaamte? Seksualiteit is immers het voorrecht der echtelieden. Voor het huwelijk en daarbuiten wordt er officieel niet aan gedaan, behalve door hoeren en hun klanten. Nette jongedames vragen niet om voorbehoedmiddelen in hospitalen en medische centra. Ze weten dat ze niet welkom zijn. Daar niet en evenmin in de apotheken, tenzij ze zich het misprijzen van de hele gemeenschap op de hals willen halen.
Zie je, de Tanzaniaanse maatschappij is over alle religieuze dogma’s heen conservatief en onverdeeld pro vita. Vertelde de vertegenwoordigster van een ngo die voor de distributie van voorbehoedmiddelen zorgt ons een dag eerder niet dat minstens een derde van de apotheken geen condooms wil verhandelen omdat ze die vies en zondig vinden? Zelfs het feit dat 7 procent van de seksueel actieve bevolking onderhand met hiv besmet is geraakt, kon hen niet op andere gedachten brengen. En vraag het aan de experts die zich buigen over de seksuele voorlichting op de scholen. Ze vertellen je verhalen over een louter biologisch-fysiologische aanpak: zo ziet het mannelijke voortplantingsorgaan eruit, en zo werkt het vrouwelijke. Kinderen groeien in buiken en negen maanden later zien ze het levenslicht. Basta. De leraar oreert, de leerlingen zwijgen. En dat voorlichting doorgaans pas op de middelbare school wordt gegeven, hoor ik nog, als het gros van de Tanzaniaanse meisjes de studies al lang vaarwel heeft gezegd.
En thuis dan? Is dit het soort zaken waar moeders met hun dochters over spreken? Ik geloof het niet. Ik had het er nog over met een ferme vrouwelijke ondernemer van eind in de veertig in een dorp in de buurt van de hoofdstad. Ze kwam er rond voor uit dat ze zich vijftien jaar geleden van haar man had laten scheiden. Met een boosaardige zuipschuit als hij viel immers niet te leven. Als de dorpelingen haar meden, dan haalde ze de schouders op. Het was haar leven. Wat de anderen erover dachten, interesseerde haar naar eigen zeggen niet.
Mina was een sterke, harde tante, die niet zonder trots vertelde dat ze liever alleen bleef met de kinderen. Ze hoefde geen baas en betweter meer. Een vriendje kon hooguit, maar die mocht maar een paar keer per week op bezoek komen.
Toen ik vroeg of ze het met de onderhand in de late tienerjaren belande kroost ooit over seksualiteit en anticonceptie had gehad, lachte Mina enigszins beschroomd. Ze pakte mijn hand en zei dat ik het moest begrijpen. Er zijn van die dingen, zei ze beslist, die in haar cultuur niet kunnen. Wat voor een moeder zou ze in de spiegel van haar kinderen nog zijn als ze hen als seksueel actieve vrouw zou hebben toegesproken? Mina schudt het hoofd. Ze had haar zonen en dochters daarentegen meegetroond naar het ziekenhuis, waar ze een bevriende arts vroeg hen even van ‘het nodige’ op de hoogte te brengen.
Levania had minder geluk. Niemand nam ooit de moeite om haar enige voorlichting te verstrekken. Ze beweert op een bepaald moment in ons gesprek zelfs dat ze niet wist wat haar overkwam toen een kind haar buik deed opbollen, laat staan dat ze er een vermoeden van had hoe het geboren zou moeten worden. Ik weet niet goed wat ik ervan moet denken. De tolk zei achteraf dat ze het maar verzon. “Als je het mij vraagt, is haar onschuld gespeeld”, zei ze resoluut. Nette meisjes laten zich immers niet meetronen; dat is ook wat de vriend van Christopher zegt als Levania hem verwijt dat ze door zijn schuld in de penarie zit.
Uiteindelijk heeft dit meisje van toen twaalf het aan haar oudere zus verteld, dat van die maandstonden die al een hele poos uitbleven, en van de ochtendmisselijkheid die maar niet overging. Doodsbang had haar zus gekeken, geschokt ook. En uiteindelijk had ze Levania door elkaar geschud en haar op het hart gedrukt dat geen mens erachter mocht komen. Ze zou samen met haar nichtje wel zien wat ze konden doen. Die jonge vrouw wist het evenwel ook niet en besloot Levania’s moeder van het slechte nieuws op de hoogte te brengen.
Die dag herinnert Levania zich nog heel precies. Ze ziet haar moeder onverwacht op bezoek komen bij tante. Ze weet bovenal hoe de klappen voelden en hoezeer haar woorden haar kwetsten. Dat ze het geld voor een abortus bijeen moesten krijgen, zei de vrouw toen ze haar kalmte had herwonnen. Met Levania’s vader had ze de zaak al besproken, maar van een lening voor het bezweren van een dergelijke schande wilde hij niet horen.
Abortus. Levania huivert als ze het woord uitspreekt. Ze slaat haar ogen neer en zwijgt. Met God, Allah of de here Jezus van de bevrijdingskerken en sekten die hier de jongste jaren steeds weliger tieren, heeft haar weerzin nochtans geen uitstaans. Het is aan het zusje van een vriendin dat ze moet denken. Aan een blakende gezondheid en een almaar dikker wordende buik eerst, en hoe die vervolgens resulteerde in onbeantwoorde vragen en nog later in een bedrukte familiesfeer, bloeddoorlopen ogen en angstige stilte. Vertel het me maar, had Levania uiteindelijk tegen haar vriendin gezegd, je hoeft je niet te schamen, wat is er met je gebeurd?
Er kwamen alleen tranen, meer tranen, haastig weggeveegd, uit een afgewend gezicht. Het nieuwe leven had ongewild het oude veroordeeld, met breinaalden en bloed, in de smerige behandelkamer van een gezette vijftiger enige kilometers hiervandaan. Het is een lot dat menig Tanzaniaans meisje te beurt valt.
Van de 21.000 vrouwen die hier jaarlijks in het kraambed sterven, is volgens hulporganisaties minstens 30 procent het slachtoffer van een onveilige abortus. Zestien doden per dag, tweeënvijftig keer zeven dagen per week, jaar in, jaar uit. Tanzania staat met dat cijfer overigens in de trieste top tien van de wereld en boekte in het voorbije decennium geen enkele vooruitgang. Maar minder pro vita zijn ze er in deze subtropische, conservatieve natie niet om geworden. Abortus is in haast alle gevallen verboden, gewone stervelingen mogen de wil van God immers niet dwarsbomen.
“Als het aan ons lag”, zegt een bekende feministe die doceert aan de universiteit van Dar es Salaam, “dan gingen we de straat op om dat recht af te dwingen. Om levens te redden. Alleen, in deze context kan het gewoon niet. Het zou toch niets opleveren, behalve dan dat alle centra die zogenaamd aan ‘postabortusverzorging’ doen prompt het bezoek zouden krijgen van ijverige politieteams die hen het werk zouden bemoeilijken. Alleen pragmatisme helpt, geloof me vrij.”
Pragmatisch handelen: doen en zwijgen. Een vooraanstaand arts die anoniem wil blijven vertelt me tijdens een receptie dat er in Dar es Salaam zo’n twintig klinieken zijn waar meisjes en vrouwen een medisch verantwoorde abortus kunnen ondergaan. In het ziekenhuis waar hij zelf werkt, vinden er zo’n tien tot vijftien per dag plaats. “We hebben de voorbije jaren twee kleine ‘grote’ successen geboekt: vooreerst zijn de medische toestellen waarmee de curettage wordt uitgevoerd na een abortus nu vrij beschikbaar.
En sinds oktober is ook het middel dat die afdrijving op gang brengt officieel geregistreerd. Het betreft een medicijn dat in eerste instantie is bedoeld om een bloeding te voorkomen net na de bevalling, die in dit land in één geval op de twee zonder medische bijstand plaatsvindt. Maar als het tijdens een zwangerschap wordt ingenomen, dan wordt de vrucht afgedreven. We willen nu vooral zoveel mogelijk kwakzalvers bereiken, en hun diets maken dat het ook met veel minder risico kan. Maar hoe lanceer je een sensibiliseringscampagne onder illegaal opererende semidokters die dagelijks met het leven van meisjes en vrouwen goochelen en wie het eigenlijk bovenal om de poen te doen is? Ik weet het niet meteen.”
Abortus kan niet, de morning-afterpil is niet beschikbaar. En wat te denken van het feit dat een man die seks heeft met een meisje van minder dan achttien, ongeacht haar eventuele instemming, zich volgens het Tanzaniaanse strafrecht schuldig maakt aan verkrachting, een vergrijp waarop niet minder dan dertig jaar cel staat? De rechtenstudente die voor me tolkt, vindt het een goede zaak. “Dan denken mannen wel twee keer na voor ze domme dingen doen”, zegt ze beslist.
Dat klopt in theorie misschien, maar voor Levania pakte het alvast anders uit. “Ik heb het een hele tijd erg moeilijk gehad met mijn vader”, zegt ze. “Meteen nadat hij het slechte nieuws had gehoord, liet hij me naar huis komen, om me te vertellen dat ik zijn dochter niet meer was. En hij zei dat hij nog een verrassing had, ik zou nog wel zien.”
Levania zucht andermaal. Haar vader heeft eerst een paar glazen bananenbier gedronken, zo hoorde ze achteraf, alvorens hij naar het huis van Christophers tante ging. De jongen was vertrokken, zijn vriend had hem over Levania’s probleem verteld, het leek veiliger om een tijdje naar Zanzibar te gaan. Christophers tante, zo zeiden de buren, had grote moeite om de woedende vader in te tomen. Dat de jongen zou boeten, zwoer hij, voor het leven dat hij had verwoest. Hij vroeg of de tante de wet kende, en wist hoeveel jaren haar neef daarvoor achter de tralies zou slijten. Eindeloos veel jaren, ja, maar altijd nog te weinig. Het is uiteindelijk wel goed gekomen, vervolgt Levania, haar vader heeft haar net voor de geboorte van haar zoontje vergeven. Het was de suikertante die daarvoor zorgde. Eerst ging ze met haar moeder praten. Ze zei dat ze haar kind moest begrijpen, ze was pas twaalf. ‘Een kind krijgt een kind, als dat maar goed afloopt. Ze moet het in jouw huis baren, ik ben er te oud voor. Als het mis loopt, sterft ze geheid.’
Levania beviel in het ouderlijke huis. Van Christopher hoorde ze nog nauwelijks iets. Zijn tante zegt dat het een nette kerel is, die een baantje vond op Zanzibar en haar regelmatig geld stuurt. Aan al wie het horen wil, vertelt ze dat Levania altijd al een losbandig meisje is geweest en dat een geschikte jongen als haar neef zich nooit met haar zou inlaten. Dat weet ze wel zeker. Toen haar zoontje Godfrey anderhalf was, schreef Levania zich in bij de ngo Umati om de lagere school via een speciaal programma voor tienermoeders af te maken. Ze haalde haar diploma, maar voortstuderen is er niet meer bij. Levania had dokter willen worden, maar dat was in een ander leven. “Ik haat mannen”, zegt ze nog voor we afscheid van elkaar nemen. “Ik wil nooit trouwen.” De tolk kijkt haar vreemd aan, maar haar verbazing wordt nog groter als ze Levania luttele minuten later in een ander kantoor van de organisatie een kind van een paar maanden oud ziet oppakken. “Jouw baby?” “Ja, ja, maar nu moet ik gaan.”
Het is een bitter lot, dat van Levania, een werkloze, onopgeleide, alleenstaande kindmoeder van twee. Hoewel, als ik de volgende dag de tranen van Habiba (17) zie, weet ik het zo goed niet meer. In het Arabisch heet dit moslimmeisje lieveling, maar in het Swahili klonk haar naam nog voor haar buik drie jaar geleden echt ging zwellen wel even anders. Habiba was Kijusi geworden, de ‘lieveling’ reïncarneerde tot de ‘geschondene’, nog wel door het verraad van haar beste vriendin. Ze zegt dat ze het had kunnen weten. In het hele jaar dat ze twee keer per maand met haar vriendje naar een motel ging om er de liefde te bedrijven, sprak ze met geen mens over die escapades. “Ik schaamde me erover, en toch zei ik nooit nee. En ik kan je niet eens vertellen dat Alim me beloofde dat we zouden trouwen, we hebben het er niet eens over gehad. Ik veronderstelde dat het ooit wel zou gebeuren, maar probeerde me er vooral geen vragen bij te stellen. Dat hij van me hield, daar was ik zeker van, anders zou hij me toch niet elke keer 1.000 of 2.000 shilling (iets meer dan 1 euro) toestoppen?”
Habiba had gevraagd of ze condooms konden gebruiken, maar daar wilde Alim niet van horen. Hij zei dat ze je ziek maken en hing een verhaal op over grote rode pukkels. Of ze hem geloofde? Ze schudt het hoofd. “Maar ik kon er weinig tegen inbrengen. Over dergelijke dingen had ik nog nooit met iemand gesproken. Mijn moeder had me op de dag dat ik voor het eerst mijn maandstonden had alleen gezegd dat ik moest uitkijken met jongens. Je werd zwanger voor je het wist.”
En zo ging het ook. Habiba durfde het aanvankelijk aan niemand te vertellen. Ze wachtte drie maanden voor ze haar beste vriendin in vertrouwen nam. “Het is de laatste keer dat ik met haar heb gesproken.” Habiba bijt op haar onderlip en wringt zenuwachtig met haar handen. “Ik verwachtte begrip, troost, geruststellende woorden. Maar Maryam keek me alleen maar geschokt en boos aan. ‘Hoe kon je?’, zei ze, en ze verdween meteen. Ik ben haar achterna gegaan, smekend dat ze het geheim zou houden. Ik wilde immers een abortus, dit hoefde niemand te weten.” Maar zo zag Maryam het niet. En Alim al evenmin.
Zondig noemde hij haar plan om het kind te laten weghalen, alleen slechte mensen zijn tot zoiets in staat. Had hij dan een ander voorstel? Overwoog de jongeman van negentien die haast een jaar lang twee middagen per maand met de lieveling in bed doorbracht haar hand te vragen? Habiba schudt het hoofd. Dat ze wel zouden zien, zei hij, en dat het allemaal wel in orde zou komen.
Alleen, toen haar vader uiteindelijk van de zwangerschap hoorde, bedreigde hij Alims familie. En zo verdween een jongen die beloofde dat hij altijd voor Habiba zou zorgen met de noorderzon. Hij was niet de enige. Maryam stelde de hele klas van Habiba’s toestand op de hoogte. De lieveling werd de geschondene. Kijusi noemden ze haar voortaan op school en geen enkel kind wilde nog naast haar zitten. Ze jouwden haar uit, maakten haar spullen zoek en meden haar daar en overal als de pest. “Ik wilde niet meer naar school. Nog voor de brief van de directeur kwam met de melding dat de overheidscirculaire stipuleert dat zwangere meisjes de school moeten verlaten, wilde ik er al niet meer heen. Ik kon het gescheld niet meer verdragen en bleef thuis.”
Het is daarna niet meer goed gekomen. Habiba’s vertrouwen in haar vriendin en in de mensheid was geschonden, en moeder werd ze evenmin. De tranen druppen op haar citroengele rok, ze schudt het hoofd en vertelt dat het tien maanden duurde voor de baby kwam. “Ik weet het aan mijn problemen. De baby komt niet, zei ik tegen mezelf, omdat jij er niet klaar voor bent. Op een avond zijn mijn moeder en ik naar het ziekenhuis gegaan. Die nacht werden de weeën opgewekt, het kind was al enige tijd dood, zeiden ze.”
“Eigenlijk”, zegt Habiba met een van verdriet gesmoorde stem, “denk ik dat het Gods wil was. Tenminste, ik heb geleerd het zo te zien, al heeft dat me maanden gekost. Weet je, in het eerste halfjaar na de bevalling ben ik de deur niet uit geweest, ik kon alleen maar huilen. Mijn moeder en mijn zusje hebben me er weer bovenop geholpen. Met hun geduld en veel, veel troostende woorden. Ze zeiden dat ik later vast nog wel een kind zou kunnen krijgen, dat er fundamenteel niets mis met me is. Maar dat God geeft en neemt. En zo is het ook, geloof ik.”