In Den Haag is het eerste proces voor het Internationaal Strafhof begonnen. In het beklaagdenbankje zit Thomas Lubanga Dyilo (°1960), een Congolese psycholoog en vader van zeven kinderen. Als hoofd van de UPC-militie zou Lubanga in 2002 en 2003 in de noordoostelijke regio Ituri verantwoordelijk zijn geweest voor de dood van meer dan 60.000 burgers. Niet die gruwel, maar het grootschalige gebruik van kindsoldaten in zijn militie wordt hem hier ten laste gelegd. Lubanga ontkent alle betichtingen.
Het heeft behoorlijk wat voeten in de aarde gehad en een dik halfjaar geleden zag het er zelfs naar uit dat hij de dans zou ontspringen maar uiteindelijk is de in maart 2006 gearresteerde Thomas Lubanga Dyilo in de rechtszaal beland. Twee jaar geleden was uit het vooronderzoek gebleken dat er voldoende bewijslast was om deze aan de universiteit van Kisangani opgeleide psycholoog in staat van beschuldiging te stellen.
Alleen bleek later dat 200 van de documenten waarop de aanklacht was gebaseerd, confidentieel waren en dat ze alleen mochten worden vrijgegeven als de verstrekkers ervan, de Verenigde Naties (VN) en verschillende niet-gouvernementele organisaties (ngo’s), daar hun uitdrukkelijke toestemming voor gaven. Het niet ter beschikking stellen van de bewijsstukken aan de advocaten van de verdediging betekent evenwel dat de beklaagde geen eerlijk proces kan krijgen. Daarom oordeelde de jury in juni vorig jaar dat het proces moest worden opgeschort. Na wijs beraad kon het in november worden hervat. En nu zit Lubanga dus in het beklaagdenbankje.
Regio rijk aan goud
Lubanga speelde een belangrijke rol in de in 1998 aangevatte tweede Congolese oorlog – vooral dan in de periode vanaf 2002, toen het Oegandese en het Rwandese leger het gros van hun troepen uit de noordoostelijke grensstreek hadden teruggetrokken. Lubanga leidde er de Unie van Congolese Patriotten (UPC), een militie die hoofdzakelijk bestond uit etnische Hema. De Hema zijn samen met de Lendu goed voor 40 procent van de 4,5 miljoen inwoners van Ituri die uiteenvallen in achttien verschillende volkeren.
In 1999 kwamen de Hema en de Lendu met elkaar in conflict over grond, maar het was volgens internationale experts vooral de grootschalige aanwezigheid van Rwandese, Oegandese en Congolese troepen en wapens die ervoor zorgden dat de zaak escaleerde.
Zo vormden beide etnieën met de steun van die troepenmachten milities, die elkaars burgers uitmoordden. Ook het feit dat de grootste goudreserves van Afrika zich precies in Ituri bevinden, droeg in grote mate bij aan het geweld. Daardoor ontstond immers een oorlogseconomie, waarbij goud een middel werd om wapens en vervolgens macht te verwerven.
Eigen graf delven
Lubanga ging officieel in 1999 in de politiek. De feiten die hem naar Den Haag brachten dateren van augustus 2002, drie jaar later, toen de UPC eerst Bunia veroverde, de 100.000 inwoners tellende hoofdstad van Ituri. In de maanden die volgden werden tal van dorpen in de regio ingenomen. Minstens 60.000 burgers lieten daarbij het leven, terwijl 140.000 anderen ontheemd raakten.
Soms ging het eraan toe zoals in december 2002 in Kilo, een van de vindplaatsen van goud. Meer dan honderd mannen, vrouwen en kinderen die ervan verdacht werden etnische Lendu te zijn of die etnie te hebben geholpen, moesten hun eigen graf delven en werden vervolgens met een houw van een machete afgemaakt en erin geduwd.
De militaire bevelhebber van de UPC-operaties, Bosco Ntaganda, loopt nog altijd vrij rond. Hij verruilde Ituri in 2006 voor Noord-Kivu, waar hij zich bij de militie van de vorige week aangehouden Laurent Nkunda voegde. Volgens Human Rights Watch nam Ntaganda overigens het bevel van Nkunda over, toen deze laatste op 16 januari de Rwandese grens over vluchtte. Sindsdien veranderde de man het geweer alweer van schouder: hij bekampt niet langer het Congolese leger. Vorige week in Goma bevond hij zich zelfs in het gezelschap van de Congolese minister van Binnenlandse Zaken. Nochtans loopt ook tegen Ntaganda een ICC-aanhoudingsbevel.
Hoezeer de UPC zich ook schuldig maakte aan moorden, verkrachtingen, mutilaties en volgens sommige bronnen ook kannibalisme, het is niet wegens die gruwel dat de Congolese psycholoog in Den Haag is – al hopen mensenrechtenorganisaties dat die aanklachten nog volgen. Wat hier telt zijn feiten zoals die zich rond acht uur ‘s ochtends afspeelden op 8 november 2002 in de basisschool Mudzi Pela in Bunia. Toen lijfde het UPC de hele vijfde klas in. Zo’n veertig leerlingen werden gedwongen kindsoldaten. Deze actie werd op andere plaatsen herhaald. Tegen het einde van die maand klaagde een schooldirecteur dat de helft van de kinderen waren verdwenen. Velen van hen werden de persoonlijke lijfwachten van UPC-leiders zoals Lubanga zelf.
Kindsoldaten getuigen
Niet alleen is dit de eerste ICC-strafzaak, tegelijk is dit internationale tribunaal het eerste waar plaats is voor de slachtoffers. Zo zullen de verklaringen van negentig meisjes en jongens die onder Lubanga hebben gediend, hier via hun advocaten worden gehoord.
Een van hen, een 15-jarig meisje van wie alleen de voornaam Madeleine werd vrijgegeven, legde enige tijd geleden getuigenis af op een hoorzitting van de VN. Ze vertelde dat ze tijdens het stampen van cassave in haar dorp door de militie werd meegenomen en na een harde militaire opleiding werd ingezet in de strijd. “Eerst oefenden we met machetes”, vertelt ze in een video die ook op Youtube te zien is, “en toen we ons eigen machinegeweer kregen, waren we erg gelukkig. Ik weet niet hoeveel mensen ik heb gedood, we lieten ze achter en trokken verder”, dixit de tiener. “We voelden ons gelukkig, wat deels ook kwam door de marihuana die we rookten.”
Veel meisjes seropositief
Meisjes maken 40 procent uit van de in totaal 250.000 tot 300.000 kindsoldaten in de wereld. Onderzoek geeft aan dat ze veelal de laatsten zijn die worden gedemobiliseerd, aangezien ze enerzijds voor het brandhout en het eten zorgen en anderzijds ook als seksslaven worden gebruikt. Ook Madeleine zegt dat er onder de naar schatting 3.000 kindsoldaten van Lubanga veel ‘verkrachtingen’ voorkwamen, maar dat ze het daar liever niet over heeft.
Volgens VN-onderzoek houdt 70 tot 80 procent van de vrouwelijke kindsoldaten aan hun militietijd een of meerdere kinderen over, wat hun reïntegratie in de eigen gemeenschap bemoeilijkt. Al even problematisch is dat niet weinig van de gedemobiliseerde vrouwelijke kindsoldaten seropositief blijkt.