Alassane Ouattara is een superloodgieter, in het begin van zijn politieke carrière twintig jaar geleden evengoed als nu. Hij herstelt wat anderen verknoeiden: de staatsfinanciën, de wegen, het internationale vertrouwen. Daar is hij als gewezen IMF-voorman goed in.
Alassane Ouattara (69) heeft lang moeten wachten op het Ivoriaanse presidentschap. Verkiezing na verkiezing werd hij uitgesloten omdat zijn tegenstanders vreesden voor zijn kieszege. En toen hij in oktober van vorig jaar uiteindelijk naar de gunst van de kiezer mocht dingen, liep het andermaal mis. De internationale gemeenschap stelde bij monde van de EU, de VS en de Afrikaanse Unie wel dat hij gewonnen had met 54 procent van de stemmen, maar hij werd tot het Golf Hotel veroordeeld in plaats van zijn intrek te kunnen nemen in het presidentieel paleis, dat Laurent Gbagbo als een slecht verliezer bezet hield. Er volgden vier maanden van impasse, sancties, pogingen tot dialoog en een blitzkrieg te elfder ure vooraleer de weg naar de macht eindelijk openlag.
Ouattara is in menig opzicht een buitenstaander. Toen hij in oktober 1990 eerste minister werd onder een stokoude en relatief zwakke eerste president, Félix Houphouët-Boigny, dan was dat omdat het IMF en de Wereldbank hem naar voren hadden geschoven om orde op zaken te stellen. Ivoorkust zat in een gigantische economische malaise en de staatskist was leeggeplunderd door een schare van cronies van de president. Er was niet alleen grote nood aan een man met verstand van zaken, maar vooral ook aan een individu dat nauwelijks banden had met de politieke en economische elite. Ouattara, die een doctoraat had behaald in de economie aan de universiteit van Pennsylvania en die op zijn 26ste ging werken voor de Wereldbank, was zo iemand. Hij kweet zich zeer enthousiast en nauwgezet van zijn taak en wist de Ivoriaanse financiën te saneren in de drie jaar dat hij eerste minister was.
Eind 1993 overleed het bejaarde staatshoofd, waarop zijn vicepresident Henri Konan Bédié de rest van zijn ambtstermijn tot in 1995 volmaakte. Ouattara werd vicepresident van het IMF, onder de Fransman Camdessus, maar wilde zich in 1995 graag kandidaat stellen bij de presidentsverkiezingen. Bédié stak daar een stokje voor, met de uitvinding van het concept van ivoirité, het Ivoriaan-zijn. Noem het ‘eigen volk eerst’ in West-Afrikaanse versie. Om te kunnen meedingen naar de gunst van de kiezer moesten de kandidaten geboren zijn uit ouders die zelf in Ivoorkust ter wereld waren gekomen, wat niet het geval was voor Ouattara. Bovendien bewees het feit dat hij in de Burkinese hoofdstad Ouagadougou op de middelbare school had gezeten volgens Bédié dat de IMF-man geen echte Ivoriaan was en dus hoorde te worden uitgesloten van de stembusgang.
Het xenofobe discours van de ivoirité kwam op een moment dat het ooit zo welvarende Ivoorkust, dat zo’n 5 miljoen migranten uit de buurlanden had aangetrokken, grote economische problemen kende, waarvoor bij voorkeur een buitenlandse zondebok kon worden gezocht. En aldus zagen de Malinese en Burkinese migranten en algauw ook de islamitische inwoners van het noorden van het land zich achtergesteld en gediscrimineerd.
Het is precies dat almaar verder uitdijende gevoel van uitsluiting dat in 1999 leidt tot een coup tegen Bédié, door een legergeneraal, Robert Gueï, die zich aanvankelijk louter als schoonmaker profileert maar algauw zelf machtsambities krijgt. Tot een nieuw evenwicht tussen noord en zuid komt het met de coup niet, bij de volgende stembusgang in 2000 wordt Ouattara andermaal uitgesloten en daarmee wordt de weg vrijgemaakt naar een nieuw militair manoeuvre dat leidt tot de feitelijke opdeling van Ivoorkust tussen 2002 en 2010.
Oude vrienden
Wie dezer dagen de actualiteit in het West-Afrikaanse land volgt, krijgt de indruk dat Ouattara en Gbagbo de nieuwe en de uittredende president mannen zijn die elkaar zonder meer naar het leven staan. Dat is nochtans ooit anders geweest. Toen Bédié de IMF-man in 1995 uitsloot met zijn ivoirité, schaarde Gbagbo zich aan Ouattara’s kant. Uit solidariteit met hem besloot hij evenmin mee te doen aan de verkiezingen en in de hele tweede helft van de jaren negentig waren ze verenigd in een oppositiekartel tegen president Bédié.
Gbagbo verandert bij de volgende stembusgang, in 2000, evenwel van mening. Beseffend dat hij met zijn etnisch gebaseerde FPI-partij nooit een electorale meerderheid zal genereren, zoekt hij aansluiting bij de partij van zijn oude vijand en draagt het xenofobe concept van de ivoirité met nog grotere ijver uit dan Bédié destijds.
En het duurt tot in 2007 vooraleer hij aan Ouattara garandeert dat hij aan een volgende stembusgang zal mogen deelnemen.
Superloodgieter
Ouattara, de buitenstaander, de IMF-man, de econoom die Houphouët-Boigny van het bankroet redde. De technocraat, zeggen zij die hem kennen, dat wellicht nog het meest. Momenteel is hij de beste kans voor Ivoorkust, meent UG-expert Karel Arnaut. “De man die zal repareren wat anderen verknoeiden. In dit geval: het internationale vertrouwen, de economie, de infrastructuur, de democratische instellingen van het land… Dat is waar hij goed in is, al reken ik wel op neoliberale recepten om dat te doen.”
Een groot ideoloog of een man met een onwaarschijnlijk charisma is Ouattara niet. Arnaut: “Ik zie hem als een overgangsfiguur, iemand die de weg zal bereiden voor een betere toekomst, daarbij openingen makend binnen zijn eigen RDR-partij voor nieuwe, jongere stemmen, die het over vijf jaar van hem kunnen overnemen. En ondertussen valt alleen te hopen dat ook de andere politieke partijen en het maatschappelijke middenveld, dat de voorbije jaren geheel politiek is meegesleurd, zich kunnen herbronnen, zodat een waar democratisch debat mogelijk wordt in wat ooit West-Afrika’s meest welvarende natie was.”