Voor de herdenking van de Japanse gruwel in Nanjing in 1937 spaarde de Chinese overheid kosten noch moeite. Maar de enige grafsteen voor Mao’s miljoenen doden is van papier en verboden.
Het is met Nanjing zoals met Hiroshima, Dresden, Tuol Sleng of Auschwitz. Het is een oord van duister toerisme, met een al even tragisch als bloedig verleden. Op school heeft u er vast niets over geleerd – dat geldt voor wel meer dingen – maar 300.000 burgers werden hier door Japanse militairen vermoord in de dagen na de val van de stad op 13 december 1937. Mannen werden willekeurig neergemaaid, vrouwen verkracht en kinderen onthoofd, om de wraak van het nageslacht te ontlopen.
Wetenschappers zouden de geweldsorgie, die niet door Tokio was opgedragen, later toeschrijven aan een volstrekt gebrek aan verlof voor de soldaten en een gigantische seksuele frustratie. Sterker nog, het is uit de collectieve grafkelder van Nanjing dat het idee kwam om de soldaten van troostvrouwen te voorzien – een andere gigantische mensenrechtenschending.
Het heeft lang geduurd vooraleer Tokio zich formeel wilde verontschuldigen voor deze slachtpartij, en ook een gepaste herdenkingssite in Nanjing zelf liet op zich wachten. Voor Japan was dat een kwestie van slachtofferschap: daar geen enkele andere natie ter wereld geteisterd werd door twee atoombommen, beschouwt die natie zich tot op heden als het grootste slachtoffer van WOII.
China ‘vergat’ door wat vervolgens gebeurde: de doden van Nanjing waren lang niet ‘s lands laatste. Kijk naar de miljoenen mensen die vermangeld werden tijdens Mao’s waanzinnige campagnes. Enige miljoenen tijdens de landhervormingen na 1949, een miljoen of 45 bij de Grote Sprong Voorwaarts (’58-’62) en nog een paar miljoen tijdens de Culturele Revolutie.
Toen de Grote Roerganger in 1976 eindelijk de pijp uitging, was er haast bij de heroriëntatie van het land. Economische hervormingen moesten buitenlandse investeerders uit landen als Japan aantrekken en vervelende topics als de ‘Verkrachting van Nanking’ werden daarbij liever gemeden.
Dat er in de jaren negentig toch een museum kwam, in een buitenwijk waar een massagraf met 10.000 slachtoffers was gevonden, heeft wellicht ondermeer met het boek van de Amerikaans-Chinese Iris Chang te maken. Van ‘The rape of Nanking’ werden meer dan een half miljoen exemplaren verkocht en daarmee was de zo lang verzwegen kwestie internationaal op de kaart gezet.
Vlaggen
Op een bloedhete augustusmiddag ga ik er heen, en al meteen bij de uitgang van de metro wacht een verrassing. Aan de overkant van de straat staan duizenden mensen aan te schuiven voor de gigantische herdenkingshal, het gros met een pas aangeschaft Chinees vlaggetje in de hand. Politiemannen houden de luidruchtige menigte in beweging en bejaarde venters dribbelen langs het trottoir met koude flesjes water.
Duizenden foto’s, filmpjes, kaarten, statistiekjes en zorgvuldig opgetekende verhalen vullen de vele zalen van het museum. De geëxposeerde voorwerpen variëren van stukgetrapte brillen over bebloede kledij en heldenmedailles tot knoken en schedels. Alles is van Engelse vertaling voorzien en de grimmige klankband staat loeihard. Bovendien doet de airco het maar half, wat de hele ervaring nog benauwender maakt.
Mijn aanwezigheid -ik ben de enige buitenlander in de menigte- genereert tal van opgestoken duimen en in zeker opzicht stoort me dat. Waarom zou het verdienstelijk zijn om interesse te betonen voor wandaden die niet tegen de eigen etnische groep werden begaan?
Net zoals de massaal aanwezige vlaggen maken de opgestoken duimen van deze plek een overheidstempel van nationalisme, in plaats van een sereen oord van collectieve herinnering en gedeeld verdriet.
Ik moet onwillekeurig aan alle andere Chinese slachtoffers van de 20ste eeuw denken. Hoe lang duurt het nog vooraleer hun pijn en onrecht wordt herdacht? De enige grafsteen die Mao’s miljoenen doden kregen, is er een van papier, en de creator ervan, de Chinese journalist Yang Jisheng, heeft hem duur betaald.
Voor zijn in China verboden boek ‘Tombstone ‘(2008, Engelse vertaling 2012), over de hongerdood van zijn vader en zovele anderen tijdens de Grote Sprong Voorwaarts, werd Yang vanaf 2013 bedacht met verschillende internationale prijzen, maar toen hij de laatste daarvan dit voorjaar wilde ophalen aan de Àmerikaanse Harvard universiteit, werd hem een uitreisverbod opgelegd. Einde verhaal.
Het is zoals de Nederlands-Britse historicus en Mao-chroniqueur Frank Dikötter deze zomer in Hongkong zei: ”De Chinese leiders bedienen zich van de geschiedenis als betrof het een oefening in patchwork. De Opiumoorlog en het bloedbad van Nanjing worden in de verf gezet maar de hedendaagse geschiedenis lijkt merkwaardig genoeg te beginnen met Deng. Wat aan zijn aantreden in 1979 vooraf ging, wordt met vage termen weggewerkt’.
Volgens Dikötter heeft dat te maken met de gang naar legitimiteit van de partij, maar evengoed met een gigantische angst, ‘die veel verder reikt dan de leiders. Als je naar de opeenvolgende golven van recent politiek geweld kijkt, dan zie je dat de motor op alle niveaus wraak is. Tijdens de Culturele Revolutie werden mensen niet zelden aangeklaagd door de nabestaanden van slachtoffers uit eerdere campagnes, zij het onder het mom van de contrarevolutie. Zwijgen is dus ook schuld ontlopen’.
Twee uur later loop ik naar de uitgang. Ik heb mijn portie Japanse monsters en Chinese helden en slachtoffers wel gehad.
De rij is nog even lang en ik laat me door een van de agenten vertellen dat het elke dag van elke week zo is, jaar in jaar uit. Hoe dat komt? De man kijkt zijn collega’s lachend aan. ‘Omdat het gratis is, wat dacht je’, zegt een van hen, terwijl de anderen het uitproesten.