De grootste feminist van Somalië is een man. Een banneling ook, die veertig jaar geleden de benen moest nemen en die het nu nog geen twee maanden zou volhouden in zijn geboorteland. ‘Er zijn namelijk geen boeken’, zegt schrijver Nuruddin Farah (71). ‘Kalashnikovs zijn goedkoper dan romans’.
Onderhand heeft Nuruddin Farah langer in het buitenland vertoefd dan in de Hoorn van Afrika. Hij woonde in Chandigarh, Londen, Berlijn, Trieste, Rome en tal van Afrikaanse landen. Jaarlijks doceert hij enkele maanden aan Bard College in New York en sinds 1999 heeft hij een vaste stek in Kaapstad. Toch ademt Farah Somalië. ‘Het is mijn neurose. Ik sta er mee op en ik ga ermee slapen. Ik schrijf er over, roman na roman, twaalf stuks onderhand, een dertiende onderweg. Ik hou van Somalië omdat weinigen dat doen. Mensen lopen weg, willen van die identiteit af.
‘Ik schrijf om mijn geboorteland in leven te houden, om het een toekomst te geven en om een ander beeld neer te zetten dan wat je leest in de reportages van journalisten die drieënhalf uur ter plaatse zijn geweest en even met een taxichauffeur hebben gepraat. Ze verrichten niet eens research’.
Een flatterend portret van Somalië schetst Farah alvast niet. Het gaat van vernederingen, discriminatie en infibulatie over dictatuur tot jihadisten, piraten en mensensmokkelaars. ‘In Somalië’, zo schrijft hij in zijn jongste roman, ‘getroost de dood zich zelden de moeite van de aankondiging. Hij komt met de arrogantie van een gast die zich op elk moment van de dag verzekerd weet van een warm welkom’.
Na een jeugd in Baidoa en de Ethiopische Ogaden, vertrok u als 21-jarige naar India, niet meteen een voor de hand liggende bestemming.
‘Neen, vooral niet als je weet dat ik eigenlijk moest kiezen tussen twee studiebeurzen: een om Indiase literatuur en filosofie te studeren in Chandigarh en een andere voor literatuur en journalistiek aan een universiteit in Wisconsin. De meesten verklaarden me gek toen ik over mijn plannen voor India vertelde. De Amerikaan die me de VS-beurs aanbood, was er van overtuigd dat ik nooit iemand zou worden als ik naar India ging. Hij meende dat een echte opleiding, werkelijk leren denken, alleen mogelijk was in Het Westen. En dus werd het mijn uitdaging om te bewijzen dat hij het fout voorhad.
‘Ik ben ervan overtuigd dat India me meer is bevallen dan enig langdurig verblijf in Europa of de VS had kunnen doen. De Somali’s die naar het Westen waren vertrokken, zochten na hun terugkeer een zakdoek vooraleer ze iets aanraakten. Ze hadden het over Afrikaanse ziektekiemen en wasten hun handen nadat ze hun moeder hadden omhelsd.
‘India was voor mij de juiste keuze. Meer dan in het Westen ben ik geïnteresseerd in het slaan van bruggen tussen Azië en Afrika, twee continenten die het slachtoffer zijn geworden van kolonisatie, onderdrukking, uitbuiting en fout bestuur’.
Uw eerste roman, ‘From a crooked rib’ (1970) verscheen toen u 25 was. Was het een jeugddroom om schrijver te worden?
‘Neen, ik wist eigenlijk niet wat ik deed. In Somalië had ik nooit een schrijver ontmoet, er bestaat alleen een traditie van orale dichters. Toen mensen hoorden van mijn debuut, opperden sommigen dat ik rijp was voor een instelling, anderen hielden het erop dat ik het niet zelf had geschreven. Ze dachten dat mijn toenmalige Indiase vrouw er verantwoordelijk voor was. Zie je, wij Somali’s zijn wantrouwige lui, we geloven niet dat onze landgenoten tot iets goeds in staat zijn.
‘Overigens, ook de Britse uitgever was ervan overtuigd dat ik een vrouw was, wellicht omdat het hoofdpersonage een opstandige jonge vrouw was. Het is ook later zo gebleven, de helft van de brieven die ik ontvang, zijn aan mevrouw Farah gericht. Zolang ik getrouwd was, waren dergelijke dingen makkelijk. Ik gaf de post ongeopend aan mijn echtgenote. Nu weet ik niet wat ermee te doen’.
‘Er waren in Somalië geen schrijvers, maar wel boeken. In het Engels en in het Arabisch. Ik las veel, en dat had dan weer met mijn oudste broer te maken. Zie je, ik was een erg rusteloos kind, dat altijd kattenkwaad uithaalde. Hij loste dat op door me boeken te geven. Kon ik het verhaal reproduceren, dan zou hij kopen wat ik wilde. Een voetbal, een schrift. Het werkte, zo las ik Dostojevski, Hugo, Hemingway, de verhalen van 1001 nacht.
‘Wat me daarbij opviel was dat de personages Russische, Franse, Engelse of Arabische namen hadden, nooit Somalische. En toen nam ik me voor dat de dag zou komen waarop ook onze namen zouden geschreven worden’.
Al in uw eerste roman toonde u zich een feminist. Hoe komt dat?
‘Alvast niet omdat zulks in de mode was. Ik ben er van overtuigd dat ik veel meer succes zou hebben gehad met een mannelijk hoofdpersonage dat zich zorgen maakte over de pas verworven onafhankelijkheid van zijn land. Dat ik inzoomde op een vrouw die mannen voorhield dat ze weinig beter werd behandeld dan een stuk vee, lokte in Somalië overigens merkwaardige reacties uit. Op een dag kwam een kennis naar me toe, claimend dat ik het verhaal van haar leven had geschreven. Ze was daar absoluut van overtuigd, en wilde nu graag de helft van de royalty’s.
‘Andere vrouwen vonden dat ik me bemoeide met zaken die me niet aangingen. Verschillende keren werd me dat onder de neus gewreven. ‘In dat geval’, zei ik dan, ‘heb je volstrekt geen inzicht in de werking van je eigen maatschappij’.
‘Het is later niet anders geworden. Mij interesseren vrouwen, kinderen, de slachtoffers van de maatschappij. De reden daarvoor is heel simpel: de Somalische samenleving is er een waarin een hond niet over straat kan lopen zonder met stenen te worden bekogeld of anderszins te worden mishandeld. We zijn niet vriendelijk tegenover onze vrouwen, onze kinderen, onze dieren. In dat gebrek aan goedheid jegens de ander, ligt ook de verklaring voor de eeuwigheid van de burgeroorlog’.
U bent het altijd voor vrouwen blijven opnemen.
‘Dat komt door mijn moeder, een weinig bekende orale dichter. Ik ben er vast van overtuigd dat ze een belangrijke literaire figuur zou zijn geworden. Als ze een man was geweest, geen 11 kinderen had gebaard en niet het gros van haar wakkere uren hoefde te zorgen voor eten en het nageslacht. Eigenlijk is alles wat ik geschreven heb, een eerbetoon aan mijn moeder.
‘Bovendien ben ik me altijd erg bewust geweest van het geweld in de maatschappij, hoe mannen onbeschroomd hun vrouwen afrossen. Dat heeft me tot een theorie verleid, een verklaring voor het dictatoriale bestuur dat ons ten beurt viel. Eigenlijk begint het in de families. Als die bestuurd worden door patriarchen die iedereen aan hun wil onderwerpen, dan is de kans groot dat hetzelfde op schaalvergroting gebeurt met het land’.
U woonde in India, Groot-Brittannië, Zuid-Afrika. Maar u blijft teruggaan naar Somalië.
‘Mijn broers en zussen verklaren me gek. Het wordt nog je dood, zeggen ze dan. Maar ik moet, ik schrijf over deze mensen. Het is het enige volk dat ik ken. Ik woon nu 17 jaar in Kaapstad en nooit dacht ik eraan om er een boek aan te wijden. Er zijn genoeg Zuidafrikanen die daarover kunnen schrijven. Waarom zou het mijn verantwoordelijkheid zijn? Maar Somalië heeft niet veel schrijvers.
‘En een ander ding is: er zijn elke dag 15 uren te vullen. Wat moet je dan in godsnaam? Dat is wat ik doe: de uren doorkomen, lezen, research doen, schrijven en denken aan Somalië. Wellicht zou dat niet het geval zijn als ik daar woonde. Dan was ik vast bezig met de politieman die andermaal smeergeld eiste of de ambtenaar die moet worden omgekocht. Je denkt niet aan wat is, wel aan wat ontbreekt’.
Het Somalië dat ik ken, is gestorven, zegt u in een van uw boeken.
‘Ja. Lang geleden al, en verschillende keren. De eerste keer was in Rome, halverwege de jaren zeventig, net na de publicatie van mijn satirische tweede roman, ‘Naked Needle’. Ik belde mijn broer om te vragen of hij me de volgende dag op de luchthaven van Mogadiscio wilde ophalen. ‘Je hebt het dus niet gehoord’, antwoordde hij. ‘Je krijgt 30 jaar cel als je terugkeert’. Op dat moment stierf mijn land, het voelde als een kind dat dood in mijn buik zat.
‘Drie jaar later werd ik ter dood veroordeeld in absentia. Jarenlang werd ik wakker en ging ik slapen met de vraag of het de moeite loonde om de boeken te schrijven die ik schrijf. Ondertussen ben ik er wel uit. Het is nodig dat iemand zegt waar het op staat’.
Maar dat doet u wel in het Engels, een taal die weinig Somali’s beheersen
‘Sinds 1981 leef ik onafgebroken in Afrika. Een paar landen hebben me aan de deur gezet omdat ik geen blad voor de mond nam. Gambia bijvoorbeeld, Oeganda ook. Maar aan twee idealen ben ik trouw gebleven: aan Somalië als onderwerp en het continent als plek.
‘Het feit dat ik niet in een Afrikaanse taal schrijf, is een antropologische, sociologische kwestie. Aanvankelijk kon het niet in het Somali want er was geen schrift. En toen dat er in oktober 1972 wel kwam, schreef ik meteen een roman in mijn moedertaal. De censors hielden er niet van. En binnen de kortste keren kregen de kranten het bevel om me dood te zwijgen. Daarom schrijf ik in het Engels. Het is zoals we in het Somali zeggen: de gebochelde leert met zijn ongemak te leven’.
In 1996 ging u voor het eerst in 22 jaar terug naar Somalië.
‘Ik herkende mijn land niet meer. Veel erger dan de materiële verwoesting was de geestelijke teloorgang. Het cosmopolitische karakter dat Somalië eeuwenlang heeft gehad, was vermoord. Wat overbleef was de clanloyauteit en de duisternis der onwetendheid. Andermaal stierf mijn Somalië.
‘Ik werd in Kismayo bestolen, opgesloten in een toilet en gedurende een paar dagen gegijzeld. Ik kreeg weinig te eten, dat soort dingen. Maar in vergelijking met wat de mensen overkwam die daar al die tijd waren gebleven, was dat niet meldenswaardig.
‘Er waren ook opmerkelijke positieve momenten. Toen ik naar Mogadiscio ging, kwam ik erachter dat ik een mythisch figuur was geworden. Een ter dood veroordeelde, die was blijven schrijven. Mensen kwamen naar me toe en raakten me aan, zoals je doet met een ding dat geluk brengt. En ze zeiden: je leeft, wat een wonder’.
‘Sindsdien ben ik tal van keren teruggegaan. Maar het is geen plek meer om te blijven’.
Bent u optimistisch over de toekomst van Somalië en van de regio in het algemeen?
‘Tal van externe krachten hebben een erg negatieve invloed gehad, denk maar aan de VS-interventie in ’93. Het ergste is dat ze het werk niet afmaakten – net als in Afghanistan en Irak overigens.
Als ik nu naar Somalië kijk, vind ik dat het er beter is dan op eender welk ander moment in de voorbije twee decennia. Maar ben ik optimistisch? Nee, niet echt. Het duurt te lang vooraleer er van echte vrede sprake is. En er wordt teveel onderhandeld met de Kalashnikov in de aanslag. Daardoor zijn we ontzettend achterop geraakt’.
Wat vindt u van het Keniaanse plan om alle vluchtelingenkampen te sluiten. Daar wonen minstens 600.000 mensen, waaronder heel veel Somali’s.
‘Ach, dat hebben ze al eerder aangekondigd. Ik ben niet zeker dat het zo’n vaart zal lopen. Bovendien, jullie kunnen er alvast geen kritiek op hebben. Komt er één miljoen mensen naar Europa en meteen is het hek van de dam. Terwijl het om niet meer dan een half procent van de totale EU-bevolking gaat. gaat.
‘Die negatieve Europese reactie begrijp ik niet. Die vluchtelingen zijn een kans, een aanwinst voor het continent. De achtergeblevenen moeten zich juist zorgen maken. Immers, het zijn altijd de slimme, ondernemende, sterke, jonge mensen die vertrekken.
‘En wat ik nog veel minder begrijp is dat jullie daar zo sterk mee bezig kunnen zijn, terwijl we met veel grotere mondiale problemen kampen. De gevolgen van de klimaatsverandering bijvoorbeeld. Er wordt kostbare tijd verspild, dat weet ik wel zeker’.